De namen infralapsarisme en supralapsarisme zijn ontstaan in den tijd der remonstrantsche twisten hier te lande, en op de Dordtsche synode als onderscheidingsnamen gebruikt. Men onderscheidde toen tusschen het gevoelen, dat boven den val uitging (het z.g.n. „hooghe”gevoelen, supra is boven; lapsus is val), en dat, hetwelk beneden den val bleef en niet zoo hoog ging (infra is beneden).
Tusschen deze beide gevoelens heeft onder de Gereformeerden steeds verschil van meening bestaan, en wel een geschil, dat altijd als een intraconfessioneele controvers beschouwd is. Welk dit geschil is? De gewone voorstelling is deze, dat het geschil ligt in de onderscheiden beschouwing van de orde der besluiten Gods, n.l. óf in Zijn eeuwigen raad de verkiezing en verwerping voorop gaan, en het besluit van schepping en val volgen, óf dat de orde omgekeerd is, en dientengevolge God in Zijn praedestinatie den mensch heeft aangezien als nog te scheppen en nog zullende vallen, dan wel * als reeds geschapen en gevallen.
Deze omschrijving is echter niet geheel juist. Wel geeft zij het later uitgewerkte systeem weer, en zegt zij, in welken vorm thans het geschil voorkomt, doch zij dringt niet door tot de wortelgedachten, die aan beide beschouwingen ten grondslag liggen.
De oorsprong van het geschil ligt n.l. niet in de opvatting van de orde der besluiten, doch moet dieper gezocht, en wel in de beschouwing van de verhouding tusschen God en de zonde. In dit moeilijke punt waren de aanhangers van de orthodoxe leer het niet met elkaar eens.
Wel stemden zij overeen in de erkenning, dat onze goede werken niet aan ons zelf te danken zijn; wel leerden zij allen, dat het geloof en de bekeering vruchten zijn van de uitverkiezing; aanvaardden zij de absolute praedestinatie tot de zaligheid, maar wanneer men toekwam aan de zonde en onze zondige daden, aan het stuk der verwerping en van het oordeel Gods, rezen de moeilijkheden. In welke betrekking staat die zonde tot Gods wereldplan ? Gaat Zijn raad ook over den val des menschen ? Is die eerste zonde ook in Zijn besluit opgenomen? Is er bij den val waarlijk van praedestinatie sprake, of heeft God de moedwillige gehoorzaamheid onzer eerste voorouders slechts vooruitgezien ? In deze vragen nu wortelt het geschil.
Deze beide richtingen zijn niet ontstaan uiteen tegenovergestelde beschouwing van de volgorde der besluiten, maar de oorspronkelijke quaestie is geweest, of de raad Gods ook over den val ging, of niet. En dat dit „de wortel der zaak” is, wordt toegestemd door prof.
Bavinck, wanneer hij van den infra-lapsarischen gereformeerde dit zegt: „Hij moet den val toch in zekeren zin opnemen in Gods besluit en tevoren bepaald laten zijn.
Maar waarom heeft God dan den val besloten? Het infralapsarisme heeft hierop geen antwoord dan alleen Gods welbehagen, maar zegt dan hetzelfde als het supralapsarisme.
De verwerping is niet te verklaren als een daad van Gods gerechtigheid, want de eerste zonde is in elk geval toegelaten door Gods souvereiniteit. Het infralapsarisme komt, teruggaande, toch weer bij het supralapsarisme uit, indien het dit niet zou willen, zou het tot de praesciëntia de toevlucht moeten nemen.Principiëel ligt dus het geschil tusschen het infra- en supralapsarisme niet in de onderscheiden beschouwing van de orde der besluiten, en van het voorwerp der praedestinatie, maar is te zoeken in de verschillende meeningen omtrent de verhouding van Gods raad en zonde. Het oorspronkelijk supralapsarisch gevoelen belijdt de praedestinatie van den val, en de oorspronkelijke infralapsarische voorstelling, (en hier zij bijzondere nadruk gelegd op het woord oorspronkelijk) gaat niet verder dan de voorwetenschap van de zonde. Doch op dit punt is het geschil niet blijven bestaan. Het heeft zich verder ontwikkeld, en heeft later den vorm aangenomen zooals wij het kennen. Dit is in de eerste plaats te danken aan den arbeid van Beza, Calvijn's leerling en opvolger, die in systeem gebracht en uitgewerkt heeft, wat bij Calvijn nog niet tot volle ontwikkeling was gekomen. Door hem is, uitgaande van het grondbeginsel van Gods souvereiniteit, als laatste oorzaak ook van de verwerping, het volgend schema van de besluiten des Eeuwigen opgebouwd.
Doel van Gods raad is de eere Gods in de openbaring van Zijn deugden, n.l. van Zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid. De middelen om dit doel te bereiken zijn
a. voor beide gemeen: de schepping en de toelating van den val, en
b. voor elk in ’t bijzonder
1°. voor de verkiezing: roeping, genade, geloof etc., en
2°. voor de verwerping: verlating, verharding, veroordeeling.
De orde is dus zoo, dat het besluit van schepping en val ondergeschikt is aan het besluit van de openbaring van Gods barmhartigheid en gerechtigheid. Op het voetspoor van Beza beweegt zich ten onzent Gomarus. Hij stelt verkiezing en verwerping voor het besluit van schepping en val, en het voorwerp van de praedestinatie is niet de geschapen en gevallen, maar de te scheppen mensch, die nog vallen zal. Bij dezen heeft dus de overtuiging, dat de zonde in Gods raad is besloten, en de verwerping ten diepste een daad is van Zijn souvereiniteit, dezen invloed gehad op de orde der besluiten, dat zij het doel van Gods werken stellen in Zijn zelfverheerlijking, n.l. in de betooning van Zijn barmhartigheid en gerechtigheid, te weten in de zaligheid van sommigen en het verderf van anderen, en dat God dit doel bereikt door den mensch te scheppen en den val toe te laten. Deze orde is door tal van Gereformeerde theologen gevolgd. Toch is er onder de supralapsariërs nog onderscheid.
De ouderen als Petrus Martyr, Zanchius, Perkins, Ursinus, Trigland e. a. staan de een meer de ander minder, op het standpunt van de reformatoren, en hun supralapsarisch gevoelen komt meer uit in hun leer van de praedestinatie van den val, in tegenstelling met de leer van de loutere voorwetenschap. Door de lateren, o.a. door Tossanus, Voetius, Burmannus, Witsius, Hoornbeek en Comrie wordt min of meer de nadruk gelegd op de vraag, hoe God den mensch in Zijn praedestinatie heeft beschouwd, en een ontwikkeld systeem geboden in de lijn van Gomarus. Allen gaan ze terug tot Gods souvereiniteit, terwijl ze het verwijt, dat op hun standpunt God tot auteur der zonde wordt, zoo ver mogelijk verwerpen. Aan den eenen kant houden ze vast aan de verantwoordelijkheid en de schuld des menschen, doch ter anderer zijde willen ze alleen rust in Gods souvereinen en absoluten raad.
Hoe beschouwt nu het infralapsarisme de orde der besluiten ?
Ter beantwoording van deze vraag willen we even stilstaan bij het gevoelen van Samuel Maresius, hoogleeraar te Groningen (gestorven 1673), die onder de latere theologen als de meest zuivere vertegenwoordiger van het infralapsarisme kan genoemd worden. Hij beschouwt als het voorwerp van de praedestinatie niet den mensch, die nog te scheppen is, maar den geschapen $n gevallen mensch. Daarom neemt hij de volgende orde van de besluiten aan. 1°. God besluit den mensch te scheppen naar Zijn beeld en gelijkenis, doch dan zoo, dat hij kan vallen. 2°. Hij heeft den val willen toelaten, en dus besloten dien niet te verhinderen. 3°. Opdat Hij in de gevallen menschen Zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid zou openbaren, heeft Hij sommigen verkoren tot de zaligheid, en anderen in hun ellende gelaten. 4°.
Opdat de uitverkorenen gered zouden worden, heeft Hij den Middelaar beschikt, en besloten hen, die Hij verkoren had, te roepen enz. Hier gaan dus de besluiten van schepping en val vooraf aan die van verkiezing en verwerping. Zelfs wat de praedestinatie van de engelen aangaat, die onmogelijk uit het verderf kunnen gered worden, wil hij van geen supralapsarische orde weten. Hij beweert, dat zij dwalen, die meenen, dat de praedestinatie van de engelen aan den val der engelen voorafgaat. Doch mei deze bewering begeeft Maresius zich op een gevaarlijke lijn. Uit zulk een stelling zou eigenlijk volgen, dat de verkiezing en verwerping der engelen haar grond heeft niet in Gods welbehagen, maar in de daad der engelen zelf.
En dan zou God van hen afhankelijk worden, wat lijnrecht tegen de Schrift ingaat. Deze meening is ook Turretinus toegedaan. Het voorwerp der verwerping is volgens hem de gevallen engel, en van de verkiezing de nog niet gevallen engel, zoodat ook door hem het zwaartepunt vanuit het welbehagen Gods gelegd wordt in het doen van het schepsel. Toch denkt Turretinus er niet aan deze lijn door te trekken. Ook hij leert, dat de val onder het besluit Gods valt, en zegt, dat men het infralapsarisme niet mag verwijten, dat het dit ontkent, evenmin als men het supralapsarisme mag beschuldigen, dat het geen verdoemenis wegens de zonde zou aannemen. Op dit standpunt staan de infralapsariërs als Rivet en Walaeus, d Mastricht en Spanheim, d Mark en B. de Moor, die allen zoowel de verwerping als de verkiezing verstaan als een daad van Gods souvereiniteit. Wel hebben ze echter het besluit van verkiezing en verwerping in de orde der besluiten geplaatst na het besluit van schepping en val; de praedestinatie is geschied e massa corrupta, uit de verdorven massa, omdat naar hun meening het doen Gods in geen anderen weg was te rechtvaardigen.
Wanneer wij nu beide voorstellingen samenvatten, is de infralapsarische voorstelling aldus:
1. God besluit Zich te verheerlijken in de openbaring Zijner deugden;
2. Hij besluit daartoe den mensch te scheppen, doch zóó, dat die mensch kan vallen, en besluit tevens den val, niet lijdelijk, maar actief toe te laten;
3. Uit die aldus in ellende liggende menschheid besluit God te verkiezen en te verwerpen etc.
En in het supralapsarisme is de orde aldus:
1. Het eindelijke doel van Gods werken is de verheerlijking van Zijn naam en deugden in de openbaring van Zijn barmhartigheid en gerechtigheid;
2. Die barmhartigheid en gerechtigheid openbaart Hij in het eeuwig heil of verderf, waartoe Hij verkiest of verwerpt;
3. Opdat dit doel kan bereikt worden besluit God den mensch te scheppen, den val toe te laten, als middelen etc.
Er is dus vierderlei onderscheid:
a. bij het infralapsarisme is het doel Gods meer de openbaring van Zijn deugden in het algemeen, en bij het supralapsarisme, dat rekent met datgene, waarop deze wereld uitloopt, is dat doel bepaald de openbaring van Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid;
b. bij het infralapsarisme is de zonde in het besluit opgenomen, als voorafgaande voorwaarde, en bij het supralapsarisme als noodzakelijke schakel, als middel voor het doel;
c. bij het infralapsarisme volgen verkiezing en verwerping op schepping en val, en worden ze meer beschouwd als daden van Gods barm-
hartigheid en rechtvaardigheid, en bij het supralapsarisme gaan ze aan schepping en val vooraf, en zijn ze meer daden van Gods souvereiniteit; en
d. bij het infralapsarisme is het voorwerp van de praedestinatie de geschapen en gevallen, en bij het supralapsarisme de te scheppen mensch, die nog vallen kan.
Tusschen deze beide voorstellingen bestaat geen absolute tegenstelling. Zoowel de eene als de andere meening rust in de Schrift. Het infralapsarisme, dat de verkiezing en verwerping meer opvat als daden van Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid, en dies, om de heiligheid Gods te handhaven, den heilsraad stelt na den val, kan zich beroepen op al die teksten, welke de voorbestemming van ’s menschen eeuwig lot terugvoert tot Gods genade en recht, b.v. Deut. 7 : 6; Matth. 12 : 25, 26; Joh. 15 : 19; Rom. 9 : 15, 16; Efeze 1 : 4—12; 2 Tim. 1 : 9. Het supralapsarisme daarentegen, dat hooger klimt, en alles uit Gods welbehagen afleidt, om daardoor Zijn souvereiniteit te eerbiedigen, vindt steun in uitspraken als Psalm 115 Spreuken 16 : 4; Jesaja 45 : 9; Mattheus 20 : 15; Rom. 9 : 17—21. Gods Woord doet dus geen keuze.
De twee voorstellingen staan naast elkaar. Ze bezien de dingen van twee verschillende kanten. Het supralapsarisme let meer op de ideëele orde, en beschouwt alles van Gods kant; het infralapsarisme volgt de historische orde, en redeneert van achteren af en van ons menschelijk standpunt uit. Dit is ook het oordeel van de gereformeerde theologen in vroeger en later tijd. Zelfs hebben enkelen als Trigland en Voetius een verzoening tusschen deze beide beschouwingen beproefd, en zoowel Bavinck als Kuyper Sr zijn van meening, dat beide in het kader der Gereformeerde belijdenis passen. Dat oordeel wordt bevestigd door de uitspraken der Gereformeerde kerken, die deze tweeërlei opvatting geëerbiedigd hebben.
Dit is eerst gebleken in het tijdperk, dat aan de synode van Dordrecht (1618—1619) voorafging. In die periode hebben de arminianen alle pogingen in het werk gesteld om de aandacht van hun ketterij af te leiden op de „grouwelicke leer’' van sommige Gereformeerden, en de supralapsarische voorstelling bij het volk gehaat te maken. Dit is hun echter niet gelukt. Zij konden geen tweespalt in het contra-remonstrantsche kamp teweeg brengen. Alle infralapsariërs van die dagen, en zij vormden de meerderheid, hebben gaarne beleden, dat het „hooghe” gevoelen van de supralapsariërs niet „strijdt teghens het ghevoelen der kercke, maar in de substantie der Leere daer mee overeencomt”. Niet anders is het oordeel geweest van de Dordtsche synode.
Tot vier malen toe is de synode geplaatst voor de vraag, of zij over de supralapsarische gedachten haar afkeuring of veroordeeling zou uitspreken, maar alle vier keer heeft zij getoond van zulk een schromelijke eenzijdigheid niet te willen weten. In de eerste plaats heeft zij weerstand geboden aan de aanhoudende poging van de remonstranten, om, door het geschil tusschen infra- en supralapsarisme op den voorgrond te plaatsen, de leden der synode tegen elkaar in het harnas te jagen. De synode heeft dezen strijd vermeden, de onderlinge verschilpunten laten rusten, en is eendrachtig tegen het kettersch arminianisme opgetreden. Ten tweede bevatten de adviezen van de synodeleden, hoewel voor het overgroote deel in infralapsarischen geest opgesteld, geen van alle een veroordeeling van het supralapsarisme, terwijl de leerregels wel infralapsarisch zijn ingekleed, maar met geen woord het supralapsarisme verwerpen. De inkleeding is zelfs in zulk een vorm geschied, dat de supralapsariërs zonder bezwaar de vijf artikelen konden onderteekenen. Voorts heeft de synode uitdrukkelijk geweigerd, ondanks den aandrang van verschillende buitenlandsche leden, om in de narede een verwerping van „harde uitspraken” op te nemen, en daar die uitspraken meest van supralapsariërs afkomstig waren, blijkt ook hieruit, dat de synode zich zorgvuldig gewacht heeft het supralapsarisme als ketterij te brandmerken.
En eindelijk wordt het bovenstaande bevestigd door de beslissing inzake Maccovius. De synode heeft dezen hoogleeraar, die wegens zijn harde gevoelens aangeklaagd was, van ketterij vrijgesproken. In die lijn bewegen de Gereformeerde kerken zich ook in later tijd. Het bestek van deze verhandeling laat niet toe verschillende historische bijzonderheden te noemen, doch wie de kerkelijke geschiedenis der 17e en 18e eeuw raadpleegt, zal moeten toestemmen, dat onze kerken er niet aan gedacht hebben aan de beslissingen van Dordrecht te tornen. Het brevet van orthodoxie is nimmer aan de supralapsariërs ontzegd.
Tenslotte moeten wij nog even spreken over de belijdenisschriften.
Deze zijn in infralapsarischen geest opgesteld, doch dit sluit niet in, dat het supralapsarisch gevoelen verworpen wordt. Men mag niet vergeten, dat de belijdenisschriften over het algemeen geen academisch karakter dragen, en zich onthouden van streng wetenschappelijke vraagstukken. Zelfs is bij de opstelling van de Dordtsche leerregels, die toch in veel schoolscher zin geformuleerd zijn dan onze confessie, nadrukkelijk uitgesproken, dat deze leerregels geen academisch, maar een populair karakter moesten dragen, en er alleen in moest worden opgenomen, wat den opbouw en de stichting van de kerken bevorderen kan. De belijdenisschriften geven dan ook geen theoretische bespiegelingen, en kiezen niet tusschen zuiver-theologische quaesties als het geschil tusschen infra- en supralapsarisme. Wanneer dan ook onze Nederlandsche geloofsbelijdenis de infralapsarische lijn volgt, geeft zij geen definitie van het voorwerp der praedestinatie, maar redeneert zij, zooals wij de dingen zien. Zij beschouwt de besluiten van achteren af.
Eerst wordt in artikel 14 de val van Adam besproken; daarna in artikel 15 hoe door dezen val heel het menschelijk geslacht verdorven is, en nu wordt in artikel 16 beleden, dat na dien val de barmhartigheid Gods openbaar wordt, waardoor Hij de gevallenen redt, die Hij van eeuwigheid verkoren had. Vandaar de uitdrukking: de anderen laat in hun val en verderf. Evenzoo is in den catechismus het voorwerp der verkiezing niet nader bepaald, want er staat alleen : dat de Zone Gods uit het gansche menschelijk geslacht Zich een gemeente tot het eeuwige leven uitverkoren etc. En dat deze belijdenisschriften het supralapsarisme niet uitsluiten bewijst ten overvloede het volgende. Ursinus, een van de opstellers van den catechismus, was zelf een supralapsariër, en onze geloofsbelijdenis is gemaakt naar de Fransche van 1559. Welnu, deze Fransche confessie is aangenomen op de nationale synode van La Rochelle 1561, en deze synode is gepresideerd door den supralapsariër Beza, die mede de confessie heeft onderteekend.
Dit zou hij nimmer gedaan hebben, indien ook maar met een enkel woord het supralapsarisme was veroordeeld. En nu eindelijk de beslissing van de Utrechtsche synode van 1905. Deze heeft zich aldus uitgesproken : „Wat het eerste punt, het infra- of supralapsarisme aangaat, spreekt de synode uit, dat onze belijdenisschriften zeker ten opzichte van het leerstuk der verkiezing de infralapsarische voorstelling volgen, maar dat, zoowel blijkens de bewoordingen van hfdst. I artikel 7 der leerregels van Dordt, als blijkens de beraadslagingen op de Dordtsche synode, hiermede geenszins is bedoeld de supralapsarische voorstelling uit te sluiten of te veroordeelen; dat het diensvolgens wel niet geoorloofd is de supralapsarische zienswijze als de leer der Gereformeerde kerken in Nederland voor te stellen, maar evenmin om iemand, die voor zich zelf het supralapsarische gevoelen voorstaat, daarom te bemoeilijken, aangezien de synode van Dordt over dit geschilpunt geen uitspraak heeft gedaan; waarbij de synode de waarschuwing voegt, om dergelijke diepgaande leerstukken, die het verstand der eenvoudigen zeer verre te boven gaan, zoo weinig mogelijk op den kansel te brengen, en in de prediking des Woords en het catechetisch onderwijs zich te houden aan de voorstelling, die onze belijdenisschriften geven” (Acta, artikel 158). Eenzelfde beslissing nam de synode der Christelijke Gereformeerde kerk van Noord-Amerika, van Muskegon 1908, zoodat officiéél in onze Gereformeerde kerken het recht der beide standpunten erkend is.