Geboren 1581, na een avontuurlijk leven 1648 te Londen gestorven, is de grondlegger van het Engelsche Deïsme. In zijn godsdienst-wijsbegeerte verwerpt hij het Christendom als de door God op bizondere wijze in de Heilige Schrift geopenbaarde religie en neemt hij positie in de „natuurlijke” religie, welke van huis uit iederen mensch eigen is, die ook volkomen in overeenstemming is met het redelijk verstand van den mensch.
Het kort begrip van deze „natuurlijke” religie vindt uitdrukking in een vijftal hoofdwaarheden, die in de religies van alle volken worden aangetroffen. Deze hoofdwaarheden zijn:1. het bestaan van een hoogste wezen,
2. de vereering van dit hoogste wezen,
3. deugd en vroomheid als voornaamste factoren in den eeredienst voor dit wezen,
4. berouw over zijn misslagen, waardoor weer verzoening met het hoogste wezen tot stand komt,
5. belooning van de goeden en bestraffing van de kwaden door het hoogste wezen.
Deze vijf grondwaarheden komen in het Christendom het helderst aan den dag. Er zijn in alle religies nog vele elementen aan leer en cultus bijgekomen, maar deze toevoegingen in de positieve religies berusten voor het grootste deel op priesterbedrog, zijn schadelijk en dienen daarom verwijderd te worden.
Door deze deïstische leer wordt de Christelijke religie naar Gods Woord in de hartader aangetast.