In de Statenvertaling wordt op vele plaatsen onder de muziekinstrumenten de harp genoemd en dan meestal in gezelschap met de luit (1 Kron. 13 : 8; 15 : 16; 2 Kron. 9:11; Ps. 108 : 3). Het loven en psalmzingen met de liefelijke harp is uiting van een blij en dankbaar gemoed (Ps. 33 : 2; Ps. 150 : 3).
In stede van de harp te bespelen is er in dagen van droefheid rouwklage (Job 30 : 31). Dan wordt het geklank van de harp niet vernomen, want zij ’ is aan de wilgen gehangen (Ps. 137 : 2;Ez. 26 : 13).
De harp is een van de twee snaarinstrumenten die het meest worden gebruikt bij den dienst van God zoowel als in het gewone dagelijksche leven; het zijn de harp en de luit die veelal het gezang begeleidden (Ps. 150 : 3). Men is het echter nog niet eens over het karakter en den vorm van deze beide instrumenten, getuige de Leidsche vertaling, die overal waar de Statenvertaling harp heeft door citer vertaalt en de luit weergeeft door harp.
Uit de onderscheidene plaatsen waarin deze snaarinstrumenten worden genoemd schijnt wel te volgen dat de harp meer gebruikt werd dan de luit en dan wel zoo, dat de luit vooral werd bespeeld bij hoogtijden en tot heilige doeleinden. Handhaven wij nu hier voor het Hebreeuwsche woord kinnôr den naam harp en voor ’t woord nebel luit, dan houde men daarbij in het oog dat uit onderscheiden plaatsen waarin de harp genoemd wordt blijkt, dat zij een draagbaar instrument was, dat onder het gaan kon worden bespeeld en vooral bij optochten werd gebruikt (1 Sam. 10 : 5; 2 Sam. 6 : 5).
De harp had derhalve een anderen vorm dan die welke voorkomen op oud-Egyptische gedenkteekenen en staande harpen waren van een manshoogte ongeveer. Deze harpen werden staande bespeeld of ook wel terwijl men op de knieën daarvoor lag.
De harp der Schrift moeten wij ons eerder in vorm gelijk denken aan de afbeeldingen daarvan op Assyrische monumenten en ook wel op Egyptische, ter grootte van een halve manslengte; een draagbaar instrument van ronde of hoekvormige gedaante. De kinnôr (harp) zou volgens Eusebius en Hieronymus den klankbodem onder de snaren hebben en de nebel (luit) er boven.
Dit klopt echter niet met den vorm aangetroffen op Assyrische monumenten.
Vandaar de nog steeds hangende onzekerheid omtrent het juiste onderscheid tusschen de harp en de luit in de Schrift.
Want mogen ze al weer in ander opzicht van de Egyptische harpen eenigszins verschillen, hierin komen zij daarmede overeen dat de harp den klankbodem onder de snaren heeft, hoewel bij de Assyrische harp deze boven de snaren is en daarom eerder luit zou moeten heeten; echter wat den vorm betreft weer meer de harp gelijkt. De harp dan is een snaarinstrument dat staat tusschen een Assyrische en een Egyptische harp, naar den vorm meer Egyptisch, naar de grootte eer Assyrisch.
Het is nu juist hieraan toe te schrijven dat de Leidsche vertaling de harp een citer noemt en de luit een harp. In Daniël 3 : 5 handhaaft de Leidsche vertaling de citer van de Statenvertaling, doch vertaalt aldaar ons psalter door harp.
De Luthersche en Fransche vertaling hebben aldaar psalter en psaltérion.