is precies dezelfde naam als Henoch. In het Hebreeuwsch luidt deze chădnōkh.
Onze Staten-vertalers hebben dien nu eens als Henoch (Gen. 4 : 17, 18; 25 : 4; 46 : 9; Ex. 6 : 13; Num. 26:5; 1 Kron. 5:3), dan weer als Henoch (Gen. 5 : 18—24; 1 Kron. 1:3; 1 : 33) weergegeven. De oude Grieksche vertaling der zeventig, de z.g.
Septuaginta (LXX) heeft overal Enüch (’Eva>x), en zoo wordt de naam ook in het Grieksche Nieuwe Testament gespeld. Vandaar dat onze Statenvertaling in Luc. 3 : 37, Hebr. 11:5, Jud. : 14 Enoch heeft.