Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Halle-zending

betekenis & definitie

Ontstaan Koning Frederik IV van Denemarken droeg in het jaar 1705, daarbij waarschijnlijk meer door overtuiging van de roeping der overheid dan wel uit zuiver godsdienstige beweegredenen geleid, aan zijn van Berlijn overgekomen hofprediker Lütkens op, om zendelingen te zoeken voor de Deensche koloniën (in Oost- en West-Indië en aan de Goudkust). Deze zocht tevergeefs in Denemarken; waarom hij zich wendde tot zijn vroegere Berlijnsche ambtgenooten, met het gevolg, dat twee Duitsche candidaten, geestelijke zonen van A.H.

Francke te Halle, tot zendeling werden beroepen en uitgezonden naar Oost-Indië, naar Trankebar, aan de Zuid-Oostkust (November 1705). ’t Waren Barth. Ziegenbalg en Heinr.

Plütschau. De Deensche vorst gaf zich niet weinig moeite voor deze Deensche zending; hij stortte jaarlijks een som van 6000, later van 9000 mark; ook richtte hij te Kopenhagen een collegium de cursu evangelii promovendo op; maar de leiding kwam toch al meer in handen van een der voormannen der piëtistische beweging in Duitschland, van A.H.

Francke te Halle. Zijn weeshuis te Halle wist hij te maken tot een instituut, dat allerlei arbeiders voor den arbeid in Gods Koninkrijk won, en ook zendelingen afleverde; niet dat hij opleiding gaf, doch hij had de gave om in hooge mate te bezielen tot overgave aan den dienst des Heeren; hij hielp de Deensche zending aan haar zendelingen.

Daarbij was hij de stuwkracht voor de vorming van de „zendingsgemeenten” binnen de vaderlandsche kerk, die de zending steunden met volhardend gebed en met geld, waaraan Denemarken ’t al te veel liet ontbreken. Van hem is ook het eerste zendingstijdschrift gekomen, dat door regelmatige berichten in al breeder kring belangstelling en meeleven wekte.

Zonder hem zou de Deensche zending spoedig weggekwijnd zijn. Kortom, Halle werd het eigenlijke middelpunt van de Trankebaarsche zending.Geschiedenis Het door de Deensche autoriteiten veel bemoeilijkte pionierswerk in de Indische zending aan de kust van Coromandel heeft Ziegenbalg op treffelijke wijze verricht; door prediking in de landstaal, onderwijs, Bijbelvertaling, oprichting van Opleidingsscholen en door zich geheel te schikken naar de Indische gewoonten en gebruiken legde hij een stevig fondament; hij mocht een kleine gemeente bijeenvergaderen en bouwde een fraaie kerk, die thans nog in gebruik is; ook buiten de grenzen van Trankebar bracht hij het Evangelie. Reeds 1719 stierf hij.

De meesten van zijn opvolgers waren Duitschers en piëtisten. Van hen zijn te noemen: Benj. Schulze, een soort reis-prediker, die later naar Madras ging, waar hij een gemeente bijeenverzamelde en voor de Bijbelvertaling belangrijk werk deed; ook Phil. Fabricius, een taalgeleerde, wiens Bijbelvertaling thans nog (maar dan herzien) gebruikt wordt.

Van Trankebar had zich het zendingswerk voortgeplant naar Tandjor en Madoera. Omstreeks 1740 telde deze zending 5600 Christenen.

Tien jaren later kwam evenwel de man, die niet maar de grootste onder de Luthersche, maar een der meest beteekenende onder alle Indische zendelingen geworden is en die in een bijna 50-jarigen zendingsarbeid (✝ 1798) een schier apostolische kracht heeft ontwikkeld: Christian Friedrich Schwarz. Trankebar en omgeving was de eerste twaalf jaren het terrein, waar hij op velerlei manier het Evangelie onder de menschen bracht. Daarna vertrok hij, gesteund door de Society for prom. Christ. Knowledge (in wier dienst hij later overging) naar Tandjor, en vandaar uit voerde hij de zendingsactie over geheel Zuid-Indië, vooral naar Tinnevilly. Hoe groot zijn aanzien en invloed was blijkt wel hieruit, dat de vorst van Tandjor, vlak vóór zijn sterven, Schwarz benoemde tot voogd over zijn zoon en opvolger; en eveneens, dat het volk van Indië hem den eerenaam van „vader” gaf.

In de kerk van Tandjor heeft zijn pupil Serfodschi ter zijner nagedachtenis een marmeren gedenksteen geplaatst met het inschrift: „De vlekkelooze rechtschapenheid en reinheid van zijn leven dwong achting af bij Christenen, Mohammedanen en Hindoe’s. Immers regeerende vorsten, Hindoesche zoowel als Mohammedaansche, kozen den ootmoedigen priester tot hun bemiddelaar bij de onderhandelingen met de Britsche regeering.” Einde Diep tragisch is ’t, dat deze zoo energiek begonnen, zoo krachtig voortgezette en zooveel belovende zending al heel spoedig na Schwarz’ dood tot verval gekomen is. Vooral het in Duitschland veldwinnende rationalisme had daar schuld aan. De zendelingen, die bij het minderen van de inkomsten nog uitgezonden konden worden, waren — Gericke en Jänicke uitgezonderd — rationalisten, die zich voor alles interesseerden behalve voor het eigenlijke zendingswerk, en tengevolge daarvan gingen de zendingsvrienden, die tevoren het werk steunden, zich al meer onttrekken. Ook werden de bijdragen van het Engelsche Zendingsgenootschap steeds minder. De Zuid-Indische gemeenten, door de discipelen van Franke bijeenvergaderd, met een getal van 10—13000 zielen, verkommerden uit gemis aan goede leiding en verzorging al meer.

Tot in 1813 de Engelsche zending haar actie in Indië begon en weer sterken ging, wat anders dreigde uit te sterven. Later in 1847 is een deel van het terrein weer gekomen aan de Leipziger Zending, nl. Trankebar, Tandjor en Madras.

Beteekenis Toch is de Halle-zending van groote beteekenis te achten, omdat zij, onder invloed van het piëtisme, de gewoonlijk als taak der overheid beschouwde zending stelde tot zaak van de geloovigen zelf. Gelukt is het haar wel niet de zending kerkelijk te maken; de kerk als zoodanig weigerde haar roeping; maar den stoot heeft zij toch er toe gegeven, dat in Duitschland de „Zendingsgemeenten” binnen de kerk in vrijwillige liefde en met groote offervaardigheid zich aan de zending zijn gaan wijden. Ook is het haar als een groote verdienste aan te rekenen, dat de Graaf von Zinzendorf op jeugdigen leeftijd in de stichtingen van Prof. A.H. Franke, door het meeleven met de Trankebaarsche zending, ontvonkt is in vurigen ijver voor zijn machtig werk tot bekeering der heidenen.

Gewezen zij nog op het Bijbelhuis te Halle, dat een plaats inneemt als ons Nederlandsch Bijbelgenootschap.

En op de benoeming van Duitschlands eersten professor in de zendingsgeschiedenis, Dr. G. Warneck, juist aan de universiteit te Halle, de stad van historische beteekenis voor de Duitsche zending.

< >