Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Hadassa

betekenis & definitie

is, volgens Esth. 2 : 7, een andere naam voor de Joodsche Perzen-koningin Esther. Onder de oude Joodsche rabbijnen bestond er verschil van meening over de vraag welke van beide namen haar eigenlijke en oorspronkelijke naam was.

In den tegenwoordigen tijd kan men dit echter wel voor een uitgemaakte zaak houden. De naam Hadassa is zuiver Hebreeuwsch en beteekent „mirt”, terwijl voor den naam Esther een Perzische afleiding is gevonden (hetzij van starah = ster, hetzij van stri — jonkvrouw).

Ongetwijfeld is dus Hadassa de naam die de jonge Jodin droeg, eer zij tot koningin van Perzië werd verheven, terwijl zij bij hare verheffing den Perzischen naam Esther ontving, gelijk reeds door de oude Christelijke verklaarders werd aangenomen. Dit stemt ook het best overeen met de omstandigheid dat het juist de naam Hadassa is waarmee zij in het boek Esther voor de allereerste maal wordt genoemd; het verduidelijkende „dat is Esther” is er dan bijgevoegd omdat zij onder den laatsten naam hare groote bekendheid had verworven.

En het past eveneens het best in het verband, dat van haar Joodsche familie-relatie en van haar positie en omstandigheden vóór haar intrede in den koninklijken harem gewag maakt. [ 10.Hades, een Grieksch woord, dat oorspronkelijk de godheid aanduidde, die geacht werd over het doodenrijk te heerschen, maar in de Grieksche literatuur meestal gebruikt wordt als benaming voor het doodenrijk zelf.

In het Grieksche Oude Testament komt het woord herhaaldelijk — 61 maal — voor als vertaling van het Hebreeuwsche woord Sheöl, dat doodenrijk, onderwereld, beteekent, en in de Statenvertaling beurtelings door dood, hel of graf wordt weergegeven, zie bijv. Spr. 14 : 12, job 26 : 6, Gen. 37 : 35.

Begrijpelijk is, dat de voorstelling van het doodenrijk bij Israël, evenals bij andere volken, nauw verbonden is met die van het graf, en dat voor beide hetzelfde woord soms wordt gebruikt.

Ook de voorstelling van een doodenrijk in de „onderwereld”, van een verblijf der afgestorvenen in een donkere diepte ligt zeer voor de hand (vgl. Job 11:8; Num. 16 : 30v.v.; Job 10 :21).

Het doodenrijk heet „het huis der samenkomst aller levenden” (Job 30 : 23), en „een verblijfplaats met gegrendelde poorten” (Jes. 38 : 10), waar de dooden wonen „in de stilte” (Ps. 115:17; 94 : 17). Gezien het nauw verband, dat de Heilige Schrift legt tusschen zonde en dood, en de waardeering van den dood als een straf en oordeel, baart het geen verwondering, dat de Hades ook de plaats voor de goddeloozen na hun sterven wordt genoemd (vgl. Ps. 55 : 16; Jes. 14:9,15; Deut. 32 : 22).

In het Nieuwe Testament komt het woord Hades slechts 10 à 11 maal voor.

Ook hier heeft het de beteekenis van „doodenrijk”, in zijn verschillende schakeeringen en uit verschillend gezichtspunt bezien, maar altijd dooden-rijk, d. w. 'z. als de plaats, waar de dooden zijn na hun afsterven, en het lot ondergaan, dat met hun sterven is beslist, wachtende op den dag van het laatste oordeel (vgl. Openb. 20 : 13, 14; 6 : 8).

Hades zonder meer met hel te vereenzelvigen, is dan ook niet juist (vgl. Luc. 16 : 23) waar van den rijke wordt gezegd, dat hij in het doodenrijk zijn oogen opsloeg, terwijl er dan nog wordt bijgevoegd „zijnde in smarten”. Van Christus, die den dood heeft overwonnen, en uit het graf verrees, heet het, dat Hij de sleutels heeft van dood en doodenrijk (Openb. 1 : 18; 3:7; vgl. 1 Cor. 15:55). Het verband van dood en zonde met de machten des duivels is duidelijk uit Matth. 16 : 18, terwijl in een woord als Matth. 11 : 23, vgl. Luc. 10:15 duidelijk wordt, hoe voor de onbekeerden en de onbekeerlijken de Hades het oord der pijniging en van gericht is.

Zoo grenst in een enkel geval de beteekenis van het woord aan die van andere uitdrukkingen, als Gehenna (Matth. 5 : 22), het helsche vuur, de buitenste duisternis enz., maar over het geheel omvat Hades een wijder begrip.

< >