De hazen (leporidae) behooren tot de klasse der zoogdieren (mammalia) en vormen een familie van de orde der knaagdieren (rodentia). Zij hebben in de bovenkaak aan weerskanten 6 en in de onderkaak rechts en links 5 kiezen.
Evenals bij alle knaagdieren, ontbreken de hoektanden en bedraagt het aantal snijtanden in elke kaak 2; deze laatste zijn beitelvormig en alleen aan de voorzijde met een duidelijke laag glazuur bedekt. Achter de beide snijtanden der bovenkaak hebben de hazen nog twee kleine tanden staan, stifttanden geheeten, en daardoor onderscheiden ze zich van alle andere knaagdieren.
Hun onderkaak kan niet alleen zijdelings, maar ook vrij sterk van voren naar achteren en omgekeerd bewogen worden. Verder hebben de hazen een langen schedel met lange ooren en groote oogen, lange achterpooten met 4 en kortere voorpooten met 5 teenen, een gespleten bovenlip, een zeer onvolkomen sleutelbeen en dicht, bijna wollig haar.
De gang der hazen is de zoogenoemde drieslag, waarbij achtereenvolgend eerst de voorpooten een voor een, en dan beide achterpooten tegelijk verplaatst worden. De hazen zijn in een groot aantal soorten (alleen in Amerika 75) thans over de geheele aarde verspreid en voeden zich met weeke, sappige planten.
Van de zinnen zijn vooral reuk en gehoor zeer ontwikkeld. De hazen brengen een groot aantal jongen ter wereld, maar behandelen ze vrij lichtzinnig, zoodat vele te gronde gaan.
Ze hebben veel vijanden, vooral onder roofdieren en roofvogels, en daarom komen hun de eigenschappen van vlugheid, schuwheid en listigheid goed te stade. Zeer bekende soorten der hazenfamilie zijn sneeuwhaas (lepus timidus of variabilis) in Noordelijk Europa, konijn (lepus cuniculus) en gewone haas (lepus europaeus), de beide laatste ook in ons land.
De laatstgenoemde soort bedoelen we steeds, als we over een haas spreken.
Het mannetje vail den haas heet rammelaar.
De haas bereikt een lengte van 75 centimeter, waaronder 8 centimeter voor den naar boven gerichten staart; zijn hoogte bedraagt 30 centimeter en zijn gewicht 5 kilogram. Van boven is hij bruinachtig of zandkleurig, zoodat hij, als hij zich niet beweegt, niet gemakkelijk in ’t oog valt.
Het verschil in lengte tusschen achter- en voorpooten is bij den haas veel grooter dan bij het konijn; ook verschilt da haas hierin van het konijn, dat hij zijn nest of leger op den grond tusschen struiken maakt en ziende en behaarde jongen ter wereld brengt. Het konijn graaft holen en werpt blinde en naakte jongen.
De haas komt overal in ons land in het wild voor en zijn grootste vijand is de mensch, dien hij dikwijls met een snelheid van meer dan 50 kilometer in ’t uur tracht te ontvluchten. Onjuist is de meening, dat de haas met open oogen zou slapen.
Gewoonlijk werpt de moederhaas vier maal in het jaar jongen: de eerste maal in Maart, het laatst in Augustus. Bij den eersten worp komen 1 of 2, bij den volgenden 3 tot 5, bij den derden 3 en bij den laatsten 1 of 2 jongen ter wereld.
De haas leeft in het midden en Zuiden van Europa en in Westelijk Azië. Zijn lievelingskost is duizendblad (achillea millefolium), daarom ook hazengras geheeten; verder houdt hij veel van klaver (trifolium arvense), duizendguldenkruid (erythraea centaureum) en van lijsterbessen (sorbus aucuparia).
Van kool houdt hij niet veel.
In den winter knabbelt hij graag aan schors en bast van verschillende heesters en boomen.
Wanneer de haas in zijn leger zit, beweegt hij dikwijls de onderkaak op dezelfde wijze als een herkauwend dier. Niettemin was de haas den Israëlieten onrein, wijl hij wel herkauwt, maar den klauw niet verdeelt (Lev. 11 : 6; Deut. 14 : 7).
Overigens wordt de haas in den Bijbel niet genoemd.