Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gomer

betekenis & definitie

I. Oudste zoon van Japhet, Gen. 10 : 2, stamvader van een Noordelijk volk, de Gimirrai der spijkeropschriften, de Kimmeriërs, die reeds Homerus vermeldde.

II. Dochter van Diblaïm, Hos. 1 : 3, welke de profeet Hosea zich ten vrouwe nam.

III. Hebreeuwsche inhoudsmaat voor droge waren, = 1/10 van een efa; efa = pl.m. 36 liter.

< >