is de benaming der week, die loopt van Palmzondag tot Paasch-Zaterdag. Ze wordt ook wel genoemd: groote week ter oorzake van het getal en de grootheid der geheimen in deze week gevierd; lijdensweek en smartvolle week, om het lijden en de pijnen van den gefolterden Verlosser; heilige week, om de heiligheden der gebeurtenissen plaats grijpend in die zeven dagen; boeteweek, om de strenge versterving, die er in wordt beoefend; waarop ook Epifanius’ benaming doelt: week van streng vasten en droge week; eertijds gebruikte men namelijk in deze week niets dan brood, water en droge vruchten zonder eenige verdere bereiding; aflaatsweek en week van kwijtschelding, omdat de kerk in de eerste eeuwen tijdens deze week aan de boetelingen zelfs de openbare kwijtschelding verleende en hen weder opnam in de gemeenschap der geloovigen.
Dan heette ze nog: gouden week, omdat ze voor hen, die wegens schulden waren gekerkerd, vrijstelling en afbetaling der achterstallige gelden bracht, voor de armen overvloedige aalmoezen en andere stoffelijke blijken van weldadigheid. Eusebius noemde haar week der Nachtwaken met het oog op de godsdienstoefeningen, die in het nachtelijk uur werden gehouden om Jezus’ bitter lijden te eeren.
De meest gebruikelijke en gangbare benaming is echter goede week, waarbij gedacht wordt aan Jezus’ goedheid en aan het vele goede, dat Hij in deze dagen heeft gewerkt voor het heil der zielen. Reeds vanouds werd deze stille week geheel aan de voorbereiding van het paaschfeest gewijd en zooveel mogelijk in heilige stilte doorleefd.
Vooral haar drie laatste dagen, Witte-Donderdag, Goede-Vrijdag en PaaschZaterdag, tot de opzettelijke herdenking van het lijden, den dood en de grafrust des Heeren afgezonderd, kenmerkten zich door klimmenden ernst. „De Kerk treurt deze dagen”, zoo heette het later, en werkelijk was er een scherpe tegenstelling tusschen den weemoed van het lijdensen de vreugd van het opstandings-Pascha. Bij de avondmaalsviering, sinds de vierde eeuw op groenen Donderdag in vele kerken van het Westen gebruikelijk, kwam sinds de vijfde en zesde op tal van plaatsen de voetwassching in eere.
Vooral de goede Vrijdag was een dag van vasten en bidden, slechts door enkelen en nooit zonder strenge berisping verzuimd. Daarop volgde dan de Zaterdag als de „groote Sabbath”, waarop in den regel geen openbare godsdienstoefening plaats had.
De oude Christenkerk was gewoon aan den avond van den stillen Zaterdag de aankomelingen der gemeente, na behoorlijk ontvangen onderwijs door den doop in haar schoot op te nemen, als met Christus begraven en tot de opstanding des nieuwen levens geroepen. In plechtige nachtwaken (Vigiliën) werden de laatste donkere uren doorleefd; men wenschte den Levensvorst wakend te wachten.Ook onze Gereformeerde vaderen onderhielden de stille week. Het was een week van strenge onthouding en zelfkastijding; velen kleedden zich in rouwgewaad ; zelfs liet zich in sommige gemeenten het orgelspel gedurende die week niet hooren, ja sloot men de deuren van dit speeltuig. Het was een week, waarin de gemeente „het hoochste vermaak stelde in het bloedigh lyden en sterven van haren Bloedt-Bruydegom aandachtelyck te overwegen, ende daerin verstandelyck te bemercken de hooghte, lenghte, breedte ende diepte van syne vyerige liefde”. Tot bevordering van dat loffelijk doel diende vooral de herhaalde lezing in de Harmony van de Historie Jezu Christi en voorts velerlei stichtelijke lectuur over het lijden.