Begrip komt van begrijpen. God is de Onbegrijpelijke.
Hij wordt alleen kenbaar doordat het Hem belieft zich aan Zijn schepselen te openbaren. Ware er dus niet zulk een openbaring, dan zou er geen zuiver Godsbegrip bij eenigmensch mogelijk zijn.
Dan zouden de Godsbegrippen die de mensch zich vormde, die in den menschelijken geest opkwamen, alle lijden aan het gebrek der onwaarachtigheid en onzuiverheid. Wij zien het aan de Godsbegrippen der heidenen en van alle dezulken die met de openbaringsgedachten geen rekening houden.Ons Godsbegrip zal min of meer waar zijn, naarmate het zich in mindere of meerdere mate aansluit aan de uitspraken der Schrift die ons God voor oogen stelt gelijk Hij is en ons een, niet adaequate, volkomen gelijkwaardige, nochtans betrouwbare en genoegzame kennis van Zijn Wezen en werken meedeelt. De voorstellingswijze der Modernen dat de Schrift ons meerdere Godsbegrippen aan de hand zou doen (evolutionistische gedachte) is daarbij af te wijzen. Zeker is er voortschrijding in de openbaring en ook ontkennen we niet dat de ééne Bijbelschrijver ons déze eigenschap van het Goddelijk Wezen meer op den voorgrond stelt, de andere op géne eigenschap meer den nadruk legt. Ook is de Oude Bedeeling de Bedeeling der schaduwen, de Nieuwe die van het licht. Maar dit neemt niet weg dat onjuist is de moderne gedachte dat de godsdienst van Israël uit het polydaemonisme door het henotheïsme heen tot het absolute monotheïsme zich ontwikkeld zou hebben en de godsdienst van Jezus en de apostelen nog weer zou staan op zooveel hooger trap en we diensvolgens ’t ééne Godsbegrip dat de Schrift ons in een bepaald Bijbelboek, stammende uit een bepaalden tijd, wil bijbrengen moeten afwijzen als minderwaardig en we slechts het hoogste uit de reeks zouden kunnen aanvaarden. Immers van den beginne aan — denk aan het majestueus begin van Gen. 1! — stelt God Zich als de ééne God, Schepper van hemel en aarde, niemand nevens Zich hebbende, op den voorgrond, en van meet aan wijzen profetieën, typen en symbolen naar Christus heen, in wien God Zich als Vader, als Vader van alle barmhartigheid, luisterrijk openbaren zal. En van den eerste tot den laatste der Bijbelschrijvers werkt in hen dezelfde hen inspireerende, omtrent God inlichtende, Heilige Geest.
Dát Godsbegrip is dus het juiste dat zich geheel conformeert aan, zich naar zijn inhoud geheel laat vullen door de openbaring, die God van Zichzelven geeft in Zijn heilig Woord.
Alle Godsbegrippen die hiervan afwijken moeten in dezelfde mate méér veroordeeld worden als zij er méér van afwijken en verder zich verwijderd houden van de geopenbaarde Waarheid. Zulke onzuivere of ook geheel valsche Godsbegrippen leven dikwijls uit een éénzijdig op den voorgrond stellen van factoren, die in het zuiver-Schriftuurlijk theïstisch Godsbegrip in heilige harmonie saamverbonden zijn, b.v. wanneer het Pantheïstisch Godsbegrip God het absolute noemde met elimineering van de persoonlijkheid en J. H. Fichte e. a. uit reactie zich te zeer aan het begrip der persoonlijkheid hechtten en meenden in het begrip van absolute persoonlijkheid een adaequate beschrijving van het wezen Gods te bezitten (vgl. b.v. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek2, II, 25).
De leer der aangeboren begrippen (waaronder dan ook viel het Godsbegrip) is door de Christelijke theologie, uit vrees voor rationalisme en mysticisme, eenparig verworpen (Bavinck, a. w. bl. 44). Wel echter zijn er de beseffen: de ingeschapen Godskennis: de mensch bezit de geschiktheid en bekwaamheid om zonder dwang langs natuurlijken weg tot kennisse Gods te komen. Maar het rechte Godsbegrip verkrijgen we eerst door zorgvuldige raadpleging der ons geschonken Godsopenbaring.