Dit woord is de vertaling van twee onderscheiden woorden. Het komt voor in den zin waarin ook wij spreken van gereedschap (Deut. 23 : 13), of in dien van werktuigen in het gemeen, jachtgerei (Gen. 27 : 3 ; Zach. 11 : 15).
In Jes. 32:7 wordt overdrachtelijk gesproken: eens gierigaards gansche gereedschap is kwaad. Ook lezen we nog dat „een bruid zich versiert met haar gereedschap” (Jes. 61:10).
In sommige plaatsen staat inplaats van gereedschappen, vaten (Ex. 12 : 35). Luther heeft in Deut. 22 : 5, waar wij hebben vertaald : het kleed eens mans, mannsgerate.
Doch in zeer vele plaatsen van den Pentateuch, Kronieken en Ezechiël wordt het gebruikt van de heilige voorwerpen in den tabernakel en tempel, die met zalfolie moesten worden gezalfd (Ex. 40 :9) en stonden onder de wacht der Levieten (Num. 3:8).
