Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Geloofsstuk

betekenis & definitie

Onder het woord geloofsstuk verstaan wij al datgene, op het gebied van religie en theologie, wat niet „bewezen” kan worden maar in den geloove moet worden aangenomen. Wel beschouwd is héél de inhoud van religie en theologie beide één machtig „geloofsstuk” ; immers reeds het bestaan van God, de grondslag aller ware religie, kan niet „bewezen” worden.

Evenzeer héél de inhoud des Bijbels. Maar we zijn toch gewoon het gebruik van de uitdrukking „geloofsstuk” te beperken tot die op den voorgrond tredende waarheden die geweldig zijn, van beslissende beteekenis, van ontzaglijk gevolg, en die we aanvaarden enkel en alleen omdat Gods Woord ze ons leert en wij ze dus gelooven; een gelooven waartoe ook Gods Woord zelf opwekt, denk bijv. aan Jezus’ bekende uitspraak tot Thomas: „Zalig zijn zij die niet zullen gezien en nochtans zullen geloofd hebben” (Joh. 20 : 29).

Dit geloof brengt zijn eigen zekerheid mee: het is „een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet” (Hebr. 11:1; vertaling Grosheide: „nu is geloof een vast vertrouwen in hetgeen men hoopt, een bewijs van dingen die men niet ziet”; vgl. ook Dr. A.

Kuyper, Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid dl. II, afd.

I, hoofdst. II § 11).

Omdat we het voorwerp des geloofs niet zien, is evenwel dit geloof tevens „een voortdurende strijd. Zonden van het hart en dwalingen van het hoofd verzetten zich… Er blijft een dualisme in den geloovige Het geloof behoudt een min of meer supranatureel karakter… Het geloof is juist geloof, wijl het iets ziet, wat de psychische mensch niet waarneemt.

Maar dit dualisme, hoe pijnlijk ook, dient toch ter andere zijde ter bevestiging van het geloof. Want als het geloof niet opkomt uit de hebbelijkheden van den mensch, en noch een conclusie van een syllogisme is noch een besluit van den wil; dan is zijn aanwezigheid tevens een bewijs voor zijn waarheid” (Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek2, I, 638).Grond van dit geloof, dat ons de geloofsstukken doet aanvaarden, is de goddelijkheid der waarheid, het gezag der Heilige Schrift (materieel naar heur inhoud, formeel naar heur zelfgetuigenis omtrent zich-zelve), met het getuigenis des Heiligen Geestes als bewegende oorzaak voor dit geloof.

< >