492—497 paus te Rome, bestreed evenals zijn voorganger Felix III het Monofysitisme van keizer Anastasius (491—518) en van Euphemius, patriarch van Constantinopel (490— 546). Hij beweerde, dat elk beroep op den stoel te Rome mogelijk was, maar onmogelijk een beroep van den Roomschen stoel op een anderen.
Dat was natuurlijk, om Rome te verheffen boven Constantinopel. Beteekenisvol zijn de woorden uit een brief van Gelasius (494), geschreven aan den keizer: „twee dingen zijn het, waardoor de wereld geregeerd wordt, de heilige autoriteit van de priesters en de macht der koningen.
Het aanzien der priesters is daarom te gewichtiger, omdat deze ook van de koningen in het gericht Gods rekenschap af te leggen hebben”. Aan Gelasius wordt toegeschreven de beroemde Epistola decretalis de recipiendis et non recipiendis libris.
Deze bevat de boeken van den bijbelschen canon; een verhandeling over het primaat van de kerk te Rome en de andere Sedes Petri; een lijst van de te Rome erkende synodes (Nicea, Efeze, Chalcedon) en een lijst van de apocriefe en heretische boeken, die niet erkend worden. Hij bestreed voorts de overblijfselen van het Heidendom (Feest der Lupercaliën).
Veelbeteekenend is de uitspraak van Gelasius, dat het dulden van ketters verderfelijker was dan de ergste verwoesting van de provinciën door de Barbaren.