Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Emeritus

betekenis & definitie

is een Latijnsch woord en beteekent uitgediend. Bij de Romeinen was het oorspronkelijk een militaire term.

Een soldaat, die zijn tijd had uitgediend, maar later nog opgeroepen kon worden, werd een emeritus, d.i. een uitgediend soldaat, een veteraan, genoemd. Van het militair terrein is dat woord overgenomen niet op staatkundig, maar wel op kerkelijk en wetenschappelijk gebied.

Wij passen het immers niet op staatsdienaren, maar wel op predikanten en professoren, die niet meer dienen kunnen en toch hun naam en eere behouden, toe.De reden, welke een predikant emeritus maakt, kan tweeërlei zijn:

1e. Dat een predikant tot een anderen geestelijken arbeid geroepen wordt, bijv. tot professor in de Theologie aan de Theologische School, of aan een of andere Universiteit; of tot geestelijk verzorger aan een of andere Christelijke Stichting, (bijv. Stichtingen tot verpleging van krankzinnigen, enz.). Zij vragen dan ontslag van hun dienst met behoud van „naam en eere”. Zij hebben daarop wel geen recht, maar „als voorrecht en bij wijze van uitzondering” mogen, ook dienaren, „die geroepen worden tot een anderen dienst ten bate der kerken in het gemeen, of tot een zoodanigen arbeid, die een geestelijk karakter draagt, en met de roeping tot de verkondiging van het Evangelie in verband staat”, „naam en eere” wel behouden. De beslissing staat echter bij de classe, maar „niet zonder voorkennis en approbatie (goedkeuring) van de Deputaten der Particuliere Synode”, Acta van Leeuwarden 1920, art. 105, 6° en 106. Zulke professoren en geestelijke verzorgers, die „naam en eere” mogen behouden zijn dan ook in zekeren zin emeritipredikanten.
2e. Dat predikanten „door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam worden tot de uitoefening huns dienstes”, zie Art. 13 Kerkorde. In dit geval ligt de reden van het emeritaat in onbekwaamheid tot de uitoefening van den dienst, ’t zij dan door ouderdom, waarvoor de kerken thans den 70-jarigen leeftijd hebben vastgesteld, of door ziekte, wat dan blijken moet uit een verklaring van twee geneesheeren, inhoudende dat zoo iemand voortdurend onbekwaam is tot den dienst, „of anderszins” d.i. door invaliditeit, gebreken, ongelukken, enz. Zoo iemand heeft dan recht op het behoud van „naam en eere”, want de bepaling luidt: „zullen zij nochtans, (d.i. al kunnen zij niet meer dienen om genoemde redenen) desniettemin de eere en den naam eens Dienaars behouden”.

Het karakter van het emeritaat is dan ook: ontslag uit den ambtelijken dienst, met behoud van naam en eere. Zij worden toch niet ontzet uit hun ambt, maar alleen vrijgesteld van den dienst. Een dienaar, die uit het ambt ontzet wordt, is een ex-dienaar, d.i. een gewezen dienaar, die vroeger dienaar was, maar nu niet meer. Een emeritus-dienaar daarentegen is nog dienaar, want hij mag, ’t zij dan als voorrecht en bij wijze van gunst, ’t zij als een recht, den naam en de eere behouden, en wordt alleen van zijn dienstwerk vrijgesteld. Hij is alleen van de verplichting tot den ambtelijken arbeid ontslagen, maar blijft de bevoegdheid behouden en mag dan ook, daartoe uitgenoodigd of benoemd, evenals een gewoon dienaar, allerlei ambtelijken arbeid verrichten.

< >