Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Elymas

betekenis & definitie

Bijnaam of titel van Barjezus (d. i. zoon van Jezus), „een zekeren toovenaar, een valschen profeet”, (Hand. 13 : 6), dien Paulus en Barnabas, bij het begin van hun eerste zendingsreis aantroffen te Pafos, op het eiland Cyprus, bij Sergius Paulus, den Romeinschen stadhouder. Deze Sergius Paulus schijnt, gelijk toen de meeste aanzienlijke en ontwikkelde heidenen, door het scepticisme te zijn aangegrepen, ’t Lagere volk hield nog vast aan het bestaan en de macht van de góden, maar de mannen van staat en stand niet.

Zij geloofden niet meer wat hun door de priesters geleerd werd, en hadden de voorvaderlijke religie losgelaten. Maar zonder geloof kan de menschheid niet leven.

Vandaar het vroeger en later gezien verschijnsel, dat ongeloof en bijgeloof hand aan hand gaan. Ook Sergius Paulus vond blijkbaar in zijn ongeloof geen bevrediging, en had, om niet geheel buiten aanraking te blijven met de wereld der hoogere, der bovennatuurlijke dingen, onder zijn hofhouding den Joodschen toovenaar opgenomen.

Deze, die door zijn waarzeggerij en tooverij de menschen bedroog en zichzelven verrijkte, zag zijne positie bedreigd, toen het hart des stadhouders voor de prediking des evangelies werd geopend, en hij wederstond Paulus en Barnabas, „zoekende den stadhouder af te keeren van het geloof” (vs 8). De wijze, waarop hij dit deed, wordt niet medegedeeld, maar kan worden opgemaakt uit het woord, door Paulus, onder rechtstreeksche ingeving des Heiligen Geestes tot hem gericht: „o gij kind des duivels, vol van alle bedrog en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeeren de rechte wegen des Heeren ?” (vs 10).

En de apostel laat het niet bij het woord der bestraffing, maar zegt hem het goddelijk oordeel aan, dat onmiddellijk aan hem wordt voltrokken. Hij wordt met blindheid geslagen.

Van de apostelen staan slechts twee wonderteekenen beschreven, welke strafgerichten waren, en beide openbaarden den toorn Gods over geveinsdheid en bedrog. Ananias en Saffira werden om deze zonde door Petrus, Elymas om ditzelfde kwaad door Paulus getuchtigd, ten bewijze dat de God der waarheid niets zoozeer haat als huichelarij in Zijn dienst, en verwerping van Zijne roepstemmen tegen beter weten in.

< >