of zomereik (quercus pedunculata of robur), een statige, inheemsche loofboom met enkelvoudige, vinlobbige, kort gesteelde bladeren en lange vruchtstelen, behoort tot de familie der napjesdragenden (cupuliferae), eenhuizige planten, wier nootvrucht door een stevig napje geheel of gedeeltelijk wordt omgeven. De vrucht van den eik heet eikel; zij wordt slechts van onderen door het schotelvormige, geschubde napje omringd.
Er zijn nog vele andere — ongeveer 200 — soorten van eiken, zooals de wintereik (quercus sessiliflora) met lange bladstelen en korte vruchtstelen; de roode eik (q. rubra) wiens bladeren in den herfst rood worden; de kurkeik (q. suber) wiens schors de kurk van den handel oplevert, in Zuid-Europa; de galeik (q. infectoria) in Klein-Azië en Syrië, aan wiens bladeren een galwesp de galappels doet ontstaan waaruit Aleppo-inkt bereid wordt; de steeneik (q. ilex), een altijd groene eik van het Middellandsche zeegebied; de Arkadische eik (q. macrolepis of q. aegilops) in Griekenland en Klein-Azië, wiens vruchten gegeten worden. De eiken in Palestina behooren bijna uitsluitend tot de laatste drie soorten.
In Zuid-Amerika, in Australië en in Middel- en Zuid-Afrika komen geen eiken voor. De uitgestrekte eikenwouden, waaraan Europa vroeger zoo rijk was, zijn thans grootendeels verdwenen.
Eikels zijn een goed voedsel voor varkens; ook de Vlaamsche gaai, een onzer fraaiste vogels, eet gaarne eikels. Uit eikels wordt de bekende eikelkoffie vervaardigd.
Fijn gemalen schors van jonge eiken wordt onder den naam run bij het leerlooien gebruikt.De eik groeit langzaam, bereikt een aanzienlijke hoogte (45 meter) en een zeer hoogen ouderdom (2000 jaar). Van een 20-jarigen eik kan men den stam nog met beide handen omvatten. Er leven thans nog eiken, wier stam een omtrek heeft van 10 meter. Eikenhout is zeer hard, vast en duurzaam. In Nederlandsche terpen en in Zwitsersche paalwoningen is veel eikenhout gevonden; ook de Romeinen gebruikten gaarne eikenhout voor hun bouwwerken. De bij Mainz in de Rijn gevonden overblijfsels eener Romeinsche brug bestonden uit acht meter lange eiken palen, die zoo goed bewaard gebleven waren, dat een pianofabrikant er in 1883 vier uitstekende piano’s uit kon vervaardigen.
Reeds bij de oudste volken was de eik een zinnebeeld van kracht (Amos 2 : 9), trotschheid en overmoed (Jes. 2 : 13), maar ook van standvastigheid en trouw (Jes. 61 : 3). Bij de oude Germanen was de eik aan Thor, den god des donders, gewijd; bekend is hoe Bonifacius (675—754), om hun de machteloosheid hunner afgoden te doen gevoelen, zulk een heiligen eik bij Geismar ten Zuid-Westen van Cassel in Hessen, velde. Onder eiken offerden Germanen, Kelten en Basken hunnen góden; in eikenbosschen hielden zij hunne volksvergaderingen en met kransen van eikenloof versierden zij hun helden. De Romeinen wijdden den eik aan Jupiter en het Grieksche orakel van Zeus te Dodona in Epirus lag in een eikenwoud. In het Oude Testament wordt op vele plaatsen melding gemaakt van eikenbosschen en alleenstaande eiken, die ongetwijfeld door de heidensche bewoners hunnen goden gewijd waren en waaronder ook later de Israëlieten afgoderij en hoererij bedreven (Jes. 1 : 29 en 30; Jes. 6:13; Ezech. 6:13; Hos. 4 : 13). Vooral het landschap Basan was rijk aan eikenwouden (Jes. 2 : 13; Ezech. 27 : 6; Zach. 11 : 2), die echter thans bijna alle verdwenen zijn. Ten Noordoosten van Es Salt, aan den voet van den 1096 meter hoogen Osja (Hoseaberg) in de wadi Abi Qutteen is nog een groot bosch van steeneiken ; de 562 meter hooge koepelvormige Dsjebel El Tor (Thabor), gelegen in Galileaten Oosten van En Nasira (Nazareth), is begroeid met eiken en terebinthen, en een half uur ten Noord-Westen van El Chalil (Hebron), 920 meter boven de zee, staat nog de zeer oude „eik van Abraham”, een steeneik.
Bij zijn komst in Kanaän vestigde Abram zich het eerst aan het eikenbosch More of den Leeraarseik bij Sichem (Gen. 12 : 6). Later woonde Abraham geruimen tijd bij Hebron aan de eikenbosschen of den eik van Mamre en bouwde aldaar den Heere een altaar (Gen. 13 :18; 14 :13; 18 : 1). Onder den eikenboom bij Sichem verborg Jacob de vreemde góden, die in zijn huisgezin gevonden werden (Gen. 35 : 4) en onder een eik bij Bethel werd Deborah, de voedster van Rebekka, begraven (Gen. 35 : 8). Jozua richtte een grooten steen op onder den eik bij Sichem (Joz. 24 : 26). Heber, echtgenoot van Jaël, had zijne tenten opgeslagen tot aan den eik van Zaanaïm bij Kedes (Richt. 4 : 11). Onder den eik te Ofra bereidde Gideon den Engel des Heeren een maaltijd en bouwde daar den Heere een altaar (Richt. 6 : 11,19, 24).
Bij den hoogen eik nabij Sichem werd Abimelech koning gemaakt (Richt. 9 : 6). In Efraïms woud bleef Absalom hangen tusschen de takken van een grooten eik (2 Sam. 18 : 6—10). De man Gods zat onder een eik(l Kon. 13:14). Saul en zijne zonen werden te Jabes in Gilead onder een eik begraven (1 Kron. 10 : 12).