[MISSEND DEEL] theologie, waarin menige bijdrage verscheen van Doedes’ hand, vooral van uitlegkundigen aard.
Te Rotterdam arbeidde Doedes tot 1859, zoowel in den dienst des Woords als in herderlijk werk vol van ijver. Ook de wetenschappelijke arbeid rustte niet.
In 1847 verscheen De leer van den Doop en het Avondmaal opnieuw onderzocht. Ie stuk: Het Avondmaal; in 1851 en ’52 toetste hij de theologie der zoogenaamde „Groninger school” in een open brief respectievelijk aan Prof. P. Hofstede de Groot en Dr L. S. P.
Meyboom. Van 1853—’57 gaf Doedes in vereeniging met Dr. N. Beets en D. Chantepie de la Saussaye het tijdschrift Ernst en Vrede uit; de uitgave werd gestaakt omdat vooral de laatstgenoemde van overwegenden invloed was, en Doedes met Chantepie de la Saussaye niet voldoende overeenstemde.
Uit den Rotterdamschen tijd dateert ook het begin van den strijd met Opzoomer, tegen wien Doedes zich aangordde, „om als apologeet van het Christendom in het strijdperk te treden tegen de ongeloovige wijsbegeerte”. Deze strijd, in 1847 begonnen, werd met tusschenpoozen voortgezet tot 1865.
In 1859 volgde Doedes’ benoeming als hoogleeraar te Utrecht, waar hij den 22en Juni 1859 optrad, om er tot den 21 Juni 1888 te doceeren. Hij gaf onderwijs in de exegese van het Nieuwe Testament, de hermeneutiek en critiek, de „theologia naturalis” en de encydopaedie. Talrijke grootere en kleinere geschriften van zijne hand verschenen, van polemischen, apologetischen en critischen aard. Doedes behoorde tot de apologetische richting, en verdedigde in onderwijs en geschrifte de grondwaarheden der Schrift tegen de sedert 1858 opkomende moderne richting. Dit wikkelde hem meermalen in twistgeschrijf met haar woordvoerders als A. Pierson en Scholten.
Tegenover de Heilige Schrift meende hij vrij te staan, tegenover de belijdenisschriften der Hervormde kerk stond hij critisch.
Doedes’ „scherpzinnigheid”, die spreekwoordelijk is geworden, kenmerkt zijn geestes-aanleg en -richting, die meer analytisch en critisch dan synthetisch was.
In de herziene wet op het Hooger Onderwijs van 1876 heeft, wat de faculteit van Godgeleerdheid betreft, ook Doedes zijn aandeel gehad, terwijl hij ook in de kerkelijke wetgeving en in de ontwikkeling der kerkelijke toestanden zich niet onbetuigd liet. Hij was een tegenstander van volstrekte leervrijheid, maar wenschte evenmin gebondenheid aan de belijdenisschriften der kerk.
Ook gedurende den tijd van zijn hoogleeraarschap waren de door hem gepubliceerde geschriften talrijk; wij vermelden uit de lange reeks (volledig medegedeeld in de Biographische herinneringen 1843—1893 van J. I. Doedes, Utrecht 1894) slechts: De leer van God, 1871; Inleiding tot de leer van God, 2 1880; Hermeneutiek des Nieuwen Verbonds, 31878, Encydopaedie der christelijke theologie, 21883.
Doedes, in 1888 op 70-jarigen leeftijd als hoogleeraar afgetreden, overleed te Utrecht 17 December 1897.