De discipelen van Christus of de Campbellieten ontleenen hun naam aan Alexander Campbell, een Presbyteriaansch predikant in Pennsylvanië, die met zijn vader en vijf leden der familie zich door onderdompeling in een Baptistengemeente liet opnemen. Weldra echter begon hij aan de juistheid van sommige Baptistische keringen en gebruiken te twijfelen.
Leeren de Baptisten dat de Geest ook wel onmiddellijk de genade kan werken, Campbell was van oordeel dat de Geest alleen werkt door het Woord Gods. Leeren de Baptisten dat er geen sprake mag zijn van een wedergeboorte door den doop, Campbell verklaarde als zijn gevoelen dat in den doop de zonden worden afgewasschen.
Is volgens de Baptisten de doop een openlijke belijdenis en bezegeling van het geloof in Christus, de Campbellieten meenen dat de wedergeboorte niet compleet is voor de onderdompeling heeft plaats gevonden. Over deze punten werd lang en soms heftig gedebatteerd.
De Disciples of Christ verschillen op vele punten van de Baptisten, doch komen met hen overeen in den dompeldoop. In 1826 gaf Campbell een eigen Bijbelvertaling uit, waarin hij de woorden doop en dooper steeds door immersion en immerser (onderdompeling en onderdompelaar) vertaalde.
In 1827 organiseerde hij zijn volgelingen als de Disciples of Christ, voor wie hij in 1841 stichtte het Bethany College in West-Virginië. Het aantal dezer Disciples of Christ bedroeg in 1908 11.307 gemeenten en 1.285.123 avondmaalgangers.