I. De eerste beteekenis van dezen naam is ontleend aan het kloosterleven.
De monniken, die geroepen waren om den abt bij te staan in de uitoefening der discipline en in de verzorging der kloostergoederen, heetten decanen.II. Dit kloosterambt ging in de kerken over bij de z.g.n. domkapittels. In een domkapittel was een decanus of deken een geestelijke, die met het toezicht en de verzorging belast was.
III. In de kerk ontstond in de Middeleeuwen het ambt van archi-presbyter. Deze hadden toezicht uit te oefenen over de geestelijken der kleine kerken, terwijl zij zelve aan de grootere kerken (doopkerken) verbonden waren. Deze archi-presbyters heetten decanen. Zij werden landdecanen genoemd in tegenstelling met de zooeven genoemde domdecanen. Hun arbeid bestond in het toezicht houden op het dienstwerk en den wandel der geestelijken in hun decanaat.
Zij moesten ook toezien op de leeken. Zelve waren zij onder toezicht gesteld van de archi-diakenen. De tegenwoordige dekens vormen den schakel tusschen de priesters en den bisschop.
IV. In de Evangelische kerk van Duitschland heeft men ook decanen, die opzicht moeten oefenen over de predikanten. Zij worden ook wel superintendenten genoemd.