Juister Koesj, wordt in de profetische geschriften enkele malen naast Egypte genoemd. De Statenvertaling noemt het Moorenland.
Geheel juist is dat niet, want, al waren de inwoners donkerder van gelaatskleur dan de Egyptenaren, negers waren ze niet. Het land, niet geheel identisch met wat de classieke schrijvers Ethiopië noemen, valt voor een groot deel samen met het huidige Nubië.
In pl.m. 2000 v. Chr. aan Egypte onderworpen, heeft het sinds dien den invloed der Egyptische beschaving ondergaan.
Toen Egypte na 1009 v. Chr. steeds meer tot machteloosheid verviel, slaagden de Koesjulen er in een onafhankelijk rijk te stichten met de hoofdstad Napata (aan den Nijl tusschen de 3de en 4de waterval, nu Merdwi).
Sinds dien drongen ze steeds verder in het Nijldal door, totdat ze pl.m. 750 v. Chr. onder Piarchi geheel Egypte aan zich onderwierpen.
Ze zetten toen de oud-Egyptische politiek voort om hun invloed ook over Palestina uit te breiden, (vgl. Joz. 18 ; 30 :1—5; 31 :1—3).
In 663 v.
Chr. echter drongen de Assyriërs onder Assurbanipal hen weder naar het Zuiden terug, straks gevolgd door de Perzen onder Cambyses, die hen in 525 dwongen in Meroë (ten Zuiden van de samenvloeiing van Atbara en Nijl) een nieuwe hoofdstad te zoeken.
Sinds dien bleef hun rijk een min of meer kwijnend bestaan voeren, meestal in strijd met de Ptolemeërs en de na hen komende Romeinen. In deze nadagen berustte het gezag bij de koningin-moeder, die den titel Candace voerde (vgl.
Hand. 8:27v.v.).Uit andere plaatsen van het Oude Testament krijgen we intusschen den indruk, dat naar Israëls denken de Roode Zee geen aardrijkskundige grens was en dat het evenals de Assyriërs zich ook van den naam Cusch bediende tot aanduiding van een gedeelte van Zuid-Arabië. Zoo laten zich 2 Kron. 14 : 9 en 21 : 16 ongedwongen verklaren; ook het verband, waarin Cusch in Gen. 10 : 6v.v. wordt genoemd. Voor het Cusch van Gen. 2 : 13 zie het art. Paradijs. Num. 12:1 is zeer onzeker; Ps. 7 : 1 is Cusch blijkbaar een eigennaam.