Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Constanz

betekenis & definitie

Te Constanz werd van 5 November 1414 tot 22 April 1418 een reformatorisch concilie gehouden. Het concilie van Pisa, het eerste der reformatorische conciliën had noch de begeerde eenheid in de kerk noch de zedelijke verbetering, welke zoo hoognoodig was, gebracht.

Omdat de beide afgezette pausen Gregorius XII naast den nieuwbenoemden paus Alexander V zich lieten gelden, ontstond een toestand, welke voor de kerk ondragelijk was. Dit drievoudig pausdom duurde voort, nadat Alexander V gestorven was en diens plaats was ingenomen door Johannes XXIII.

Er zou van een reformatorisch concilie niet veel gekomen zijn, indien paus Johannes XXIII door een inval van Ladeslaus van Napels in den kerklijken staat, niet genoodzaakt geworden was om de hulp van keizer Sigismund (toen nog koning) in te roepen. Deze wilde hulp verleenen, mits er een concilie gehouden zou worden.

Zoo geschiedde. De keizer bepaalde tijd en plaats en het concilie werd geopend op 5 November 1414 te Constanz.

Het was een glansrijke vergadering, zooals tevoren nog nooit werd gezien. Het concilie werd bezocht door 3 patriarchen, 29 kardinalen, 33 aartsbisschoppen, 150 bisschoppen, 101 abten en 5000 monniken.

Allen tezamen, de dienaren ingesloten, door 18000 geestelijken. Omstreeks 100.000 personen waren in Constanz verzameld, onder wie echter ook vele minderwaardigen van beiderlei kunne.

De universiteiten waren door veel meer doctoren vertegenwoordigd dan op het concilie van Pisa.

De meest beteekenisvolle leden van het concilie waren Peter d’Ailly en Gerson, die in den eigenlijken zin des woords de ziel was.

Daarenboven had ook groote beteekenis de Italiaansche kardinaal Zarabella. Een geheel nieuw verschijnsel was, dat er zoovele leeken op het concilie waren, daarbij vele afgezanten van vorsten, en dat de keizer zelve het concilie bijwoonde als advocatus en defensor ecclesiae, wat sinds jaren niet geschied was.De algemeene vergaderingen vonden plaats in den Dom, maar de leden van het concilie hielden voorvergaderingen en wel naar gelang van de nationale afkomst (Duitsche, Engelsche, Fransche, Italiaansche en later ook nog de Spaansche). Deze verschillende groepen hadden elke maand een anderen voorzitter, en in die nationale vergaderingen hadden niet alleen geestelijken, maar ook doctoren, monniken en leeken stemrecht. Wat in die vergaderingen aangenomen werd, moest in het algemeene concilie ter tafel komen en daar werd (dat was iets nieuws) naar de naties gestemd. Daardoor werd het overwicht der Italianen gebroken.

Drie zaken waren bijzonder op het agendum geplaatst:

1°. opheffing van het pauselijk schisma;
2°. uitspraak over de Hussitische ketterij en
3°. reformatie in hoofd en leden.

Wat het eerste punt betrof oordeelde het concilie over paus Johannes XXIII, die aangeklaagd was van moord, ontucht, simonie en andere misdrijven. De paus verklaarde zich bereid om af te treden, als de beide andere pausen dit ook deden. Daar hij bevreesd werd, vluchtte hij, als stalknecht verkleed, uit Constanz naar Schaffhausen, Freiburg i. Bd. en Breisach. Toen nu vele kardinalen ook heengingen en het concilie met opheffing gedreigd werd, hield keizer Sigismund het bijeen. Het concilie sprak uit, dat het door de vlucht van den paus niet ontbonden was (26 Maart 1415) en op 6 April 1415 werd de beteekenisvolle uitspraak gedaan, dat het concilie zijn macht van God had en dat in alle zaken, die de reformatie in hoofd en leden betroffen, ieder, zelfs de paus, aan het concilie gehoorzaamheid verschuldigd was.

Toen nu de paus tot verantwoording geroepen werd en deze niet verscheen, werd hij door het concilie afgezet en tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld (29 Mei 1415). Evenzoo werd op 15 Juni Gregorius XII afgezet. Gregorius trok zich vrijwillig terug, maar Benedictus XIII, die veel aanhang in Spanje had, wilde van geen wijken weten. Eindelijk volgde op 22 Juli 1417 ook zijn afzetting. Wat het tweede punt aangaat zie men de artikelen Hus en Hieronymus van Praag.

Wat het derde punt aangaat, n.l. de reformatie in hoofd en leden, kan het volgende medegedeeld worden. De daarvoor benoemde commissiën kwamen niet tot overeenstemming. Sigismund en de Duitsche partij stonden zeer op reformatie, maar de pausgezinden wisten de Franschen van een reformatie zonder bewilliging van den paus afkeerig te maken. Men bracht het nog zoover, dat 9 October 1417 vijf besluiten werden genomen, welke betrekking hadden op een nieuw reformatorisch concilie en een voorkomen van een nieuw pauselijk schisma. Maar dat was alles. Nu begon men aan te dringen op de verkiezing van een nieuwen paus.

Op 14 November 1417 werd door het conclave Martinus V tot paus gekozen. Door deze keuze had de paus weer zijn rechten verkregen. De invloed des keizers, die groot geweest was, werd minder en het verlangen naar reformatie, voornamelijk door de Duitschen uitgesproken, ging merkbaar achteruit. Er werden nog enkele zaken afgedaan. De paus vaardigde op 22 Februari 1418 nog een bul uit tegen het Hussitisme en beloofde binnen 5 jaar een concilie te Pavia bijeen te zullen roepen; maar dat was alles. Op 22 April 1418 werd in de 45ste zitting het concilie van Constanz opgeheven.

Hier zij nog medegedeeld, dat de poging om met de Oostersche kerk te vereenigen, schipbreuk leed op dit concilie. Overigens is dit concilie van beteekenis in zijn houding jegens het pauselijk schisma. De uitspraak, dat het concilie boven den paus staat, is in de geschiedenis (denk aan het Vaticaansche concilie van 1870) niets meer dan een theoretische uitspraak gebleken.

< >