Een Romeinsche provincie sinds 64 voor Chr., gelegen in het Zuid-Westen van Klein-Azië, in het Noorden, Westen en Oosten door hooge bergen ingesloten (Noordelijk en Westelijk Taurus, Oostelijk Amanos). Het Westelijk deel was bergachtig, het Oostelijk deel een zeer vruchtbare vlakte met bijna tropische temperatuur en zeer ongezond.
De inwoners waren meest Syrische Semieten onder wie zich ook andere elementen bevonden (Grieksche en Assyrische). Men vond er ook Joden (Hand. 6:9).
Tarsus, de eeuwenoude hoofdstad van het land, aan de beide oevers van den Cydnus, is het vaderland van den apostel Paulus (Hand. 9:11; 21 : 39; 22 : 3), die hier en in de overige deelen des lands misschien het Evangelie verkondigde, toen hij na zijne bekeering van zijn eerste verblijf in Jeruzalem hier zich terugtrok (Hand. 9 :30; 11 : 25; Gal. 1:21). Na het concilie der apostelen bezocht hij op een tweede zendingsreis die gemeente weder (Hand. 15 : 23, 41); op zijn reis van Caesarea naar Rome kwam hij er voorbij (Hand. 27 : 5).