Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Christelijke Karakterkunde

betekenis & definitie

Van Christelijke zijde is tot dusver de karakterkunde meest als een deel van de Ethiek behandeld, meer bepaald van de Theologische Ethiek. Deze omvat twee deelen, n.l. de Christelijk zedelijke norm van het handelen en het Christelijk zedelijk subject.

Tot dit laatste deel behooren de beschrijving van het herboren zedelijk subject, het zedelijk handelen (plichtenleer, casuistiek) en de middelen van het zedelijk handelen van den Christen (ascetiek) (Kuyper, Encyclopaedie, deel lIl. De ascetiek nu wordt onderscheiden in een paedagogisch deel, de speciale ascetiek en de Christelijk sociale ethiek.

Tot de paedagogische of individueele ethiek nu rekent o.a. prof. W.

Geesink de karakterologie. In Christian Ethics door bisschop Martensen valt ook de karakterologie onder Individual Ethics.

Ze wordt in verbinding gebracht met de navolging van Christus. Dr.

Isaac Dorner gaf aan de karakterkunde een centrale plaats in zijn Christian Ethics. Prof.

Oettingen Moralstatistik und Sittenlehre behandelt het karakter onder het hoofdstuk van de Christelijke vrijheid.

Prof.

J. Bovon in zijn Morale Chrétienne behandelt de karakterkunde onder de plichten van het geestelijk leven.In de laatste dertig jaren zijn er ook van Christelijke zijde speciale studies verschenen over de karakterkunde, o.a. van Rev. T.B. Kilpatrik Christian Character, Dr. T. Munger Inspiration of Character, J.R. Illingworth Christian Character, W.S.

Bruce, The formation of Christian Character, S. Peabody Jesus Christ and Christian Character. Prof. Alex. Whyte heeft zich verdienstelijk gemaakt door karakters uit den Bijbel en uit Bunyan te teekenen. Ten onzent schreef Prof.

N. Beets Karakter, Karakterschaarste en Karaktervorming, C. Smissing Karakterkunde en Opvoeding. In Duitschland werd de Christelijke karakterkunde meest behandeld in de Paedagogiek, o.a. door T. Ziller in zijn: Allgemeine Pädagogik, § 28 en 29. Deze stelt met Fr. Herbart het karakter in het besliste willen en niet-willen, doch erkent, dat het subjectieve karakter een proces der wedergeboorte moet doormaken om in dienst gesteld te worden van het zedelijk-religieus leven.

Het karakter is een begrip, dat niet alleen in zedelijken zin maar ook in psychologischen zin wordt gebezigd. De paedagoog heeft meest belang bij de karaktervorming, maar de zielkundige stelt belang in de factoren, die optreden bij het krachtig handelen en de zelfregeering naar vaste beginselen, die het karaktervolle individu kenmerkt. Tot deze factoren behooren: de individualiteit, de erfelijke eigenschappen, de leeftijd, de invloed van het milieu en het levenslot, ziekte of gezondheid, voorspoed en tegenspoed. Deze factoren raken tal van problemen waarop de Christelijke psychologie een ander antwoord geeft dan b.v. de Positivistische zielkunde. Zoo vindt men o.a. in de Beginselen der Psychologie van prof. H.

Bavinck rijke stof voor de Christelijke karakterkunde. Sedert 25 jaren is echter de Differentieele psychologie opgekomen, waarvan W. Stern de vader is. Het bestaan van onderlinge verschillen in de drie grondfuncties van het bewustzijn, kennen, gevoelen en willen, is het uitgangspunt van de differentieele psychologie. Zij tracht een inzicht in deze psychische verscheidenheden te krijgen, de correlaties (samenwerkingen) tusschen eigenschappen te vinden, typen te ontdekken, die bij alle verschil in aanleg, erfelijkheid, milieu en opvoeding tusschen menschelijke individuen toch één lijn van gedrag hebben. Prof.

G. Heymans en Prof. A. Binet geven thans de leiding in deze wetenschap, welke leiding door vele Christelijke psychologen gevolgd wordt. Deze wetenschap is echter nog jong, zoodat de Christelijke beginselen voor deze wetenschap nog moeten beschreven worden.

Prof. Heymans gaat uit van drie beslissende eigenschappen, n.l. emotionaliteit, activiteit en secundaire functie. Daardoor komt hij tot acht typen. Deze zijn uitvoerig beschreven door Dr. T.J. Hugo, die ze de volgende namen geeft: De gepassioneerde, de flegmatieke, de cholerische, de sanguinische, de sentimenteele, de apathische, de amorphe en de nerveuse typen. (Karakterstudie en Opvoeding, 1922).

Deze indeeling wordt aan critek onderworpen in: Beginselen der Karakterkunde door Dr. S.O. Los. Deze onderscheidt de vorming van drie bewustzijnslagen, waarbij telkens één functie het meest op den voorgrond treedt. Het kind is overwegend emotioneel, vertoont echter reeds enkele karakterkieuren in verband met zijn liefde tot het zelf, den naaste en God. De rijpere jeugd is overwegend actief en vertoont duidelijk eenige karaktersentimenten, b.v. liefde tot de conscientie. De volwassene heeft persoonlijkheid en komt daardoor tot een bewust karaktertype b.v. wedergeboren of onwedergeboren.

Na Prof. Heymans heeft Prof. C.G. Jung naam gemaakt door zijn Psychologische typen, 1920. Hij onderscheidt eerst de extraversen (naar buiten gekeerden) van de introversen (de naar binnen gekeerden). Daarna de irrationeelen van de rationeelen. Zoo komt hij tot vier extraverse typen: Gewaarwordingstype, intuitieve type, verstandstype, gevoelstype en tot vier introverse typen die dezelfde namen hebben.

Prof. Ed. Spranger in zijn Lebensformen, 1925, heeft een practische indeeling opgesteld naar de levenswaarden, en komt tot zes typen: de theoretische, de oeconomische, de aesthetische, de sociale, de heerschende en de religieuse mensch.

Prof. E. Kretschmer in zijn: Körperbau und Charakter, 1926, gaat uit van het lichamelijk gestel en onderscheidt de schizoide (droomerige) en de cycloide (gezellige) naturen en somt van beide soorten een massa temperamenten op. Hij breidt de typen-indeeling ook uit over de huisgezinnen.

De voornaamste typen-indeelingen zijn van Roomsch-Catholieke zijde behandeld door Fr. S. Rombouts in Nieuwe Banen, 1926. Hij acht, dat de oude beproefde indeeling van Galenus in vier temperamenten (flegmatisch, cholerisch, sanguinisch en melancholisch) haar waarde zal blijven behouden, zooals ook door Hellwig en Fr. Muszynski is aangetoond. Van Gereformeerde zijde zijn ze behandeld door Dr.

J.H. Bavinck in Inleiding in de Zielkunde, 1926. Deze verdeelt de typen eerst naar het moreele gezichtspunt in drieën: Religieus gevoel centraal, sociaal gevoel centraal en ego-gevoel centraal. Elk van deze drie soorten onderscheidt hij weer naar vijf eigenschappen: de gewaarwording, de mneme, de verbinding, het gevoel en de wil, zoodat er 15 mogelijkheden van karaktertype zijn.

Uit dit overzicht blijkt, dat de naam van deze wetenschap „Karakterkunde” aan het verdwijnen is, en dat de meesten aan die van „Differentiëele zielkunde” de voorkeur geven. De Christelijke differentiëele zielkunde gaat uit van ’s menschen schepping uit één bloed, waardoor de eenheid van alle typen vast staat en van de schepping naar Gods Beeld, waardoor de verscheidenheid der typen gegeven is.

< >