Zonen des donders, bijnaam dien Jezus aan Jacobus en Johannes gaf bij hun roeping (Marc. 3 : 17), ter aanduiding van hun persoonlijkheid. Er kan hierbij tegelijk op de ontzaglijke beweging gedoeld zijn (vgl.
Hagg. 2 : 7; Hebr. 12 : 26), welke door hun werkzaamheid en die der andere apostelen in de wereld moest bewerkt worden. Hun verlangen, om vuur van den hemel te laten vallen, dat Jezus beslissend terugwees (Luc. 9 : 54 v.v.), dient als uiting van den natuurlijken ijver van deze krachtige menschen daartoe, om de latere zachtmoedigheid van een Johannes te waardeeren, die echter ook met heiligen ijver gepaard ging, maar mag met het geven van dezen naam in geen betrekking gebracht worden, daar zulke namen (Jes. 62 : 2) altijd iets vereerends en verheffends, ja een belofte vaak in zich bevatten (vgl.
Abraham, Israël, Petrus).