Voor deze handeling wordt in het Oude Testament vaker het woord sprengen gebruikt. De schaal van koper (1 Kon. 7 : 45), van zilver (Num. 7 : 13) of van goud (1 Kron. 28:17) daartoe gebezigd, heet dan ook besprengbekken of sprengbekken.
Uit de mededeeling van Nehemia dat van degenen die uit Babel wederkeerden Hattirsatha o. a. vijftig sprengbekkens gaf, blijkt duidelijk dat dit stuk gereedschap vaak bij den dienst in den tabernakel en tempel werd gebruikt. Bij het brengen van het bloedig offer werd het bloed opgevangen in een koperen sprengbekken en dan volgde als eerste handeling van den priester en als vierde verrichting bij zulk een offer het sprengen van het bloed rondom het brandofferaltaar.
Door het bloed te doen aan de hoornen en uit te gieten aan den bodem van het brandofferaltaar in den voorhof, verder aan het gouden altaar in het heilige en ten slotte op het verzoendeksel in het heilige der heiligen, brengt de priester het bloed in de gemeenschap met het altaar, de plaats alwaar God wil samenkomen met zijn volk; daar wil God het aannemen krachtens zijn bevel en belofte (Lev. 17 : 11 ; Ex. 25 : 22). In de besprenging met het bloed schenkt de Heere objectief verzoening, welke subjectief door den mensch wordt gewerkt in de vergieting van het bloed van het offerdier.
Werd nu bij alle andere bloedige offers het bloed slechts gesprengd tegen de wanden van het altaar, bij het zondoffer, zelfs bij het eenvoudigste, moest het bloed met den vinger worden gestreken aan de hoornen van het altaar. Werd dit offer voor den hoogepriester of voor de gansche gemeente gebracht dan moest de dienstdoende priester eerst zeven malen met den vinger sprengen tegen het voorhangsel van het heilige der heiligen en eveneens de hoornen van het reukofferaltaar bestrijken met het bloed.
Het bloed dat dan nog restte werd bij alle zondoffers geplengd aan den voet van het brandofferaltaar in den voorhof. Het allerheiligste, heilige en het brandofferaltaar werden op den grooten verzoendag ontzondigd doordat het bloed in de beide eerste plaatsen zeven maal werd gesprengd op den grond en tegen het altaar in den voorhof; de verzoening der zonden van Israël volgde eerst daarna door de besprenging van het verzoendeksel en doordat het bloed der verzoening werd gestreken aan de hoornen van de beide altaren (Lev. 4:6; 16 : 14).
Het bloed van het Paaschlam werd eveneens op het brandofferaltaar gesprengd (2 Kron. 30 : 16). Bij de sluiting van het verbond aan den Sinaï werd bloed gesprengd op het gansche volk (Ex. 24 : 8).
Nadat den priester bij zijn wijding het rechteroorlapje, de duim van de rechterhand en de groote teen van den rechtervoet werden bestreken met bloed van het wijdingsoffer, werd de rest rondom het altaar gesprengd (Ex. 29 : 20).
Had iemand zich verontreinigd doordat hij in aanraking was gekomen met een doode, of met hetgeen door den dood was verontreinigd, dan werd hij besprengd met het ontzondigingswater op den derden en zevenden dag na de verontreiniging (Num. 19).
Tot de reiniging van den melaatsche werd onder meer vereischt dat zeven maal door den priester met den vinger olie zoude worden gesprengd voor het aangezicht des Heeren. In al deze handelingen lag een rijke symboliek.
Jesaja profeteert van de kracht des Heeren dat Hij vele heidenen zal besprengen (Jes. 52 : 15) en Ezechiël profeteert van Israëls herstelling: dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden (Ez. 36 : 25). De Hebreërbrief herinnert aan de besprenging der onreinen en aan die van het boek des verbonds en van heel het volk, van den tabernakel en zijn gereedschappen (Hebr. 9 : 13, 19, 21).
Het wijst terug op de besprenging des bloeds van het Paaschfeest (Hebr. 11 : 28) en zegt van het bloed der besprenging des Nieuwen Testaments dat het betere dingen spreekt dan Abel en de apostel Petrus schrijft aan de uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus (1 Petr. 1:2).