Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Beeldenstrijd

betekenis & definitie

Hoewel er in den loop der eeuwen veel strijd gevoerd is over de vereering der beelden, wordt in dit artikel alleen bedoeld de beeldenstrijd in de Oostersche kerk. De vereering der beelden had in de Oostersche kerk bedenkelijke afmetingen aangenomen.

Men ging zoo ver, dat men de beelden kuste en zelfs de kleuren van de beelden afschrapte en die met den avondmaalswijn vermengde, of het brood bij het avondmaal eerst op een beeld legde om daarvan het lichaam des Heeren te ontvangen. Leo III de Isauriër (717—741), een der krachtigste keizers in Byzantium, begon een heftigen strijd tegen deze onbijbelsche beeldenvereering.

Vooral nadat hij een stormaanval van de Mohammedanen op Constantinopel zegevierend had afgeslagen (718), achtte hij het zijn duren plicht, om reformatorisch op te treden. De beeldenvereering stond immers de bekeering der Mohammedanen, die aartsvijanden zijn van beelden in den godsdienst, in den weg.

In 726 vaardigde hij een edict uit, waarin bepaald werd, dat sommige beelden in de kerken hooger geplaatst moesten worden, om het kussen tegen te gaan, maar tegelijk werden door dit edict vele beelden uit de kerk verwijderd. De krachtige pogingen tot reformatie, welke de keizer ondernam, leden niet alleen schipbreuk op den onwil en de tegenwerking van den patriarch te Constantinopel, Qermanus, maar evenzeer op de tegenwerking van het volk en de monniken.

Ook de groote dogmaticus van het Oosten, Johannes Damascenus, die in Palestina zich veilig achtte onder de bescherming der Mohammedanen, deed drie geschriften het licht zien, waarin de vereering der beelden verdedigd werd.Een zekere Cosmas maakte van een volksoproer op de Cycladische eilanden gebruik, om zich tot keizer te laten uitroepen tegenover Leo, die om zijn bestrijding van de beelden de gunst des volks verloren had, maar de krachtige Leo overwon hem en vaardigde in 730 een tweede edict uit, waarvan een ware beeldenstorm het gevolg was.

Leo’s zoon Constantinus V was een nog krachtiger figuur dan zijn vader. Hij ging de beeldenvereering nog met krasser maatregelen tegen. Omdat er onrust onder het volk ontstond, riep hij (dat bracht de caesaropapie mede) een oecumenisch concilie bijeen, dat zijn inzicht over de vereering der beelden moest deelen. Dit concilie werd gehouden te Constantinopel in 754. Rome zond geen legaten, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem konden zich niet laten vertegenwoordigen vanwege de Mohammedaansche overheersching. Constantinopel had juist geen patriarch.

En zoo werd het concilie gehouden met 338 bisschoppen, die allen op de hand des keizers waren. Het concilie veroordeelde alle beeldenvereering. Een beeld van Christus mocht niet gemaakt worden, want het avondmaal was het eenige beeld van den Verlosser.

De besluiten van het concilie werden met groote gestrengheid uitgevoerd. Zelfs in de huizen werden geen heiligen-beelden meer geduld.

Leo IV, Chazarus, was het gevoelen van zijn vader toegedaan, maar zijn vrouw Irene was een voorstandster der beeldenvereering. Toen Leo IV op een verdachte manier gestorven was, en diens zoon wegens onmondigheid hem niet kon opvolgen, maakte Irene van die omstandigheid gebruik, om een concilie bijeen te roepen in 786 te Constantinopel. De keizerlijke lijfwacht bestormde echter de vergaderzaal en dreef de afgevaardigden uiteen. Nu riep Irene het zevende oecumenische concilie bijeen te Nicea in 787. De laatste zitting van dit concilie werd in Constantinopel gehouden, omdat de keizerlijke lijfwacht ontwapend was. Dit concilie verklaarde alle besluiten van 754 voor ongeldig en sanctioneerde de beeldenvereering. Het buigen en knielen voor de beelden werd goedgekeurd, maar mocht niet verward worden met de aanbidding, welke men God alleen schuldig is.

De tegenstand tegen dit concilie bleef niet uit. Leo V, de Armeniër, door het leger, dat de beelden vijandig was, tot keizer gekozen, was weder een bestrijder der beelden. Nu trad Theodorus Studita, abt van het klooster Studion, een man van erkende vroomheid voor de beeldenvereering in het krijt. Michael Balbus, opvolger van Leo stond de beelden in de huizen weer toe, maar diens zoon Theofilus was weder een felle bestrijder. Diens gemalin Theodora, die na zijn dood als voogdes optrad, riep in 843 een concilie te Constantinopel bijeen, waar de vereering der beelden weder werd goedgekeurd. Het besluit van het concilie (19 Februari 843) werd ongemeen toegejuicht en de dag, waarop het besluit genomen was, heette van nu aan in de Oostersche kerk de feestdag der orthodoxie.

In het Westen werd de beeldenstrijd ook gevoerd, maar niet zoo hartstochtelijk. Toen de besluiten van Nicea (787) bekend werden, verklaarde Karel de Groote zich ertegen. Men mocht wel beelden in huis hebben, maar die niet vereeren. Dit gevoelen werd op de Synode te Frankfurt (794) bekrachtigd. In 825 berispte een vergadering van bisschoppen en godgeleerden, te Parijs gehouden, den paus nog, omdat hij een voorstander der beeldenvereering was, maar ondanks alle waarschuwende stemmen, zooals die van Agobard van Lyon en Claudius van Turijn won de dwaling der beeldenvereering ook in Westen meer en meer veld.

< >