Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Azië

betekenis & definitie

Dit is het werelddeel, dat de oudste geschiedenis heeft, als de bakermat der menschheid. Het overtreft ook in grootte (de oppervlakte bedraagt 44.142.658 K.M.2 waarvan de eilanden 2.662.399 K.M.2 beslaan) en in bevolking (haar aantal wordt geschat op 825 tot 850 millioen) de andere werelddeelen.

De naam wordt in verband gebracht met den naam „Aszu” in Assyrische inschriften, en zou dan beduiden: het land van den opgang der zon. In het Oude Testament komt de naam niet voor. Als in het Nieuwe Testament van „Azië” sprake is, dan is dat de naam van de Romeinsche provincie aan de Westkust van Klein-Azië.

De ontdekking van Azië. In Homerus’ tijd kenden de Grieken de Westkust van Klein-Azië, maar van de Noord- en Zuidkust liepen slechts schippers-verhalen.

De Foeniciërs en de Israëlieten stonden in 1000 v. Chr. reeds in verbinding met „Ofir”, dat men aan de Malabarkust van Voor-Indië zoekt.

De Grieksche schrijvers, als Herodotus in de 5e eeuw v. Chr., waren bekend met de 20 Satrapiën van het Perzische rijk, en met Colchis, Arabië en Indië. Door de veldtochten van Alexander den Groote en de door hem gezonden expedities ter zee werd de kennis dezer streken rijker, en de verbinding voor den handel met de Grieksche en Romeinsche wereld geopend. Sedert het midden der 8e eeuw n. Chr. zijn Arabieren verder in Oost-Azië gekomen. In de 10e eeuw is de belangstelling der Christenen in Europa voor Azië, door pelgrimstochten naar het heilige land opgewekt, en voor den dag getreden in de zending van evangelieboden en gewapende strijders (1096 eerste kruistocht).

Daarna bleef het verkeer tusschen Europa en Azië voor handel en zending voortbestaan : in de 13e eeuw ook in Oost-Azië. Uit Portugal maakte Vasco da Gama in 1498 de eerste zeereis langs Zuid-Afrika naar Indië, waar hij aan de Malabarkust landde. Daarop volgden in het begin der 16e eeuw de ontdekkingen van de eilanden in den Oost-Indischen archipel door de Portugeezen. Van Amerika uit voeren de Spanjaarden naar Indië en namen in 1571 de Filippijnen in bezit. Engeland zond zijn schepen ook naar Indië, in 1600 werd de Engelsche OostIndische compagnie opgericht. De Hollanders hebben zich in de eerste helft der 17e eeuw van de door Portugal bestuurde eilanden meester gemaakt. (Java 1624, Malakka 1641, Ceylon 1658, Celebes 1660).

De Franschen begaven zich na 1601 ook naar Indië. In de 18e eeuw kwam Noord-Azië aan de beurt. In 1728 voer Veit Bering langs Oost-Siberië door de naar hem genoemde straat. Steeds meer zijn allerlei onderzoekingstochten in de 19e eeuw gedaan, waardoor dit werelddeel meer en beter bekend geworden is.

De Christelijke kerk is in Azië geboren. Hetgeen de Handelingen der apostelen mededeelen is het eenige, wat daarover bekend is, en daaruit blijkt, dat uit Jeruzalem en Antiochië de zending zich Westwaarts richtte naar Klein-Azië en Europa. Van de uitbreiding der kerk naar het Oosten is de geschiedenis niet bekend: toch waren er ten tijde van Marcus Aurelius (✝ 180) kerken onder de Parthen, tusschen de Kaspische zee en de Perzische golf, en regeerde in Edessa in Noord-West Mesopotamië een Christelijk vorst Abgar-manu Uchomo. In 250 zijn in Arabië, met name in ’t Noorden in Bostra vele Christenen, en in 350 arbeidt een bisschop Theophilus in Zuid-Arabië. Naar Indië zouden, volgens de legende, Bartholomeus en Thomas zijn gegaan, wier arbeidsveld in het laatst der 2e eeuw door Pantaenus uit Alexandrië zou bezocht zijn, waarvan de Syrische- of Thomas-Christenen in het Zuiden van Voor-Indië een overblijfsel heeten. In het Perzische rijk onderging het Christendom meerdere vervolgingen van 343—381 en na 414.

In Armenië werd het Evangelie door Gregorius Illuminator omstreeks 300 gepredikt, en blijven de vruchten voortbestaan, ook na de onderwerping van dit land door de Perzen in 424. Hier zijn de Monofysieten. De volken in den Kaukasus zijn ook met het Evangelie in aanraking gekomen, omstreeks 330.

De Nestorianen vonden in Perzië, omstreeks 465, een toevluchtsoord, en verdrongen de bestaande Christelijke kerk. Zij konden daar blijven onder de regeering der Khaliwen, en dreven vandaar zending in VoorIndië, waarvan Kosmas Indiropleustes pl.m. 535 de uitwerking vond, en zelfs in 636 naar China, tenminste volgens een inschrift uit 782, dat in de buurt van Singanfo in 1625 door Jezuïeten gevonden moet zijn. — De Islam vond in WestAzië een goeden bodem, waar toch al meerdere afwijkingen van de belijdenis der kerk een vruchtbaren akker hadden gevonden. Jegens die minder orthodoxe groepen waren de Mohammedanen vriendelijker gezind; daarom konden met name de Nestorianen zich hier steeds handhaven.

In de Middeleeuwen zijn verschillende pogingen gedaan om het Christendom onder de Mongolen te vestigen en het daar veldwinnende Nestorianisme te overwinnen. Toen in China in 1279 de Mongoolsche heerschappij gevestigd werd, vonden de Franciscaansche zendelingen gelegenheid daar te arbeiden, Johannes de Monte Corvino stierf in 1328 als aartsbisschop te Peking. Nadat echter de Mongoolsche heerschappij wijken moest voor de Chineesche Ming-dynastie in 1369, vond het Boeddhisme gelegenheid zich daar uit te breiden en verdween de Christelijke kerk.

Eerst na de Middeleeuwen, toen Europa’s volkeren in Oost-Azië hun heerschappij konden vestigen, is de kerk gevolgd. De kerk van Rome is daarbij voorgegaan, en vooral de Jezuïetenorde heeft zich ingespannen, in Oost-Azië de Roomsche kerk te stichten, en daarbij is Frans Xaverius met alle macht van 1542—1552 als baanbreker werkzaam in het Zuiden van VoorIndië, in Malakka, op de Molukken, in Japan. Hem volgden andere zendelingen uit de orden van Loyola, van Franciscus en Dominicus.

In Voor-Indië begon de kerk van Rome. Qoa, aan de West-kust werd in 1534 tot bisdom verheven. Xaverius kwam er in 1542, en trachtte de daar verkeerende resten van het Christendom tot de kerk van Rome te brengen. In 1557 werd Qoa een aartsbisdom. In 1599 voegden de Nestoriaansche Thomas-Christenen zich daaronder, totdat zij in 1662 voor het meerendeel zich van Rome’s kerk weder losmaakten en in verbinding traden met den patriarch der Jacobieten te Jeruzalem. De Jezuïet Robert Nobili (✝ 1656) nam Brahmaansche kasten-gebruiken aan, om aldus de Brahmanen voor het Christendom te winnen, waardoor de kerk van Rome voor dit zendingsvraagstuk geplaatst werd.

Tegen het einde der 17e eeuw waren door verschillende orden, naar het heette, ongeveer 2½ millioen Indiërs voor het Christendom gewonnen. Dat cijfer is echter gestadig aan verminderd, in 1815 bedroeg het niet meer dan 660.000, over wier geloof bovendien geklaagd werd. In de 19e eeuw werd de Roomsche zending weder met kracht aangepakt. Het aartsbisdom Goa werd om de politieke veranderingen tot de Portugeesche bezittingen beperkt. Na 1886 werden naast Qoa met zijn 3 suffragaanbisdommen: Damao, Kotschin, Mailapur, nog 6 aartsbisdommen gesticht (Agra, Bombay, Calintta, Madras, Pondicherry, Veropoli) met 14 bisdommen. In 1893 werd op Ceylon het aartsbisdom Colombo gesticht met 4 suffragaanbisdommen.

In Achter-Indië begon Xaverius in 1545 te prediken; in 1557 kon er het bisdom Malakka komen. Naar Cotchin-China begaven zich de Jezuïeten in 1618 en in 1627 naar Tongking; in die streken werd ten tijde van paus Urbanus VIII (✝ 1644) een getal van 300.000 leden der Roomsche kerk genoemd, dat in 1819 tot 400.000 gestegen zou zijn, ondanks de vele vervolgingen, welke zij leden; die in 1885 heeft nog 30.000 gedoopten het leven gekost. Door de bevestiging der Fransche heerschappij is de arbeid der Roomsche missie er vaster geworden. In Siam is zij sedert 1673 bezig, en in Barma vanaf 1722, echter met minder succes. Op de Filippijnen, die in 1571 door de Spanjaarden in bezit genomen zijn, is tegen het einde dier eeuw de kerkelijke organisatie al gereed gekomen, en is de bevolking bijna geheel Roomsch. In NederlandschIndië heeft de Roomsche missie uit den aard der zaak niet veel kunnen doen.

In China is de poging der Roomschen in 1556 niet geslaagd; invloed hebben de Jezuïeten gekregen, toen in 1581 Roger daar kwam en in 1582 Matth. Ricci (✝ 1610), een geleerde op mathematisch en astronomisch gebied, die daardoor bij het hof in aanzien wist te komen, wat ook bij zijn opvolgers het geval was. Zij wilden den Chineezen het Christendom aannemelijk maken, door het in den geest en met de zeden van Confucius te prediken. In 1630 is door den Dominicaan Morales en den Franciscaan Anton een zuiverder Christendom gepredikt, waardoor de kerk van Rome tot een beslissing werd gedrongen. Door vervolgingen is het aantal leden der Roomsche kerk sedert 1722 verminderd, totdat bij de verdragen van 1842 en 1860 de arbeid der zending meer gewaarborgd werd.

Japan, dat in 1543 door de Portugeezen ontdekt werd, is in 1549 door Xaverius bezocht; in 1579 zou het getal van 200.000 gedoopten al bereikt zijn. Om politieke redenen begon in 1587 de vervolging, en in 1637 werd Japan voor vreemdelingen gesloten. Eerst in 1858 is de Roomsche missie weder begonnen. — Tegen het einde der 16e eeuw is de zending der Roomsche kerk van uit Japan naar Korea overgestoken, maar door vervolgingen is er geen blijvende vrucht aanschouwd, totdat in 1831 er een apostolisch vicariaat is gesticht. — In 1624 is door de Jezuïeten beproefd, in Tibet vasten voet te krijgen, doch dat is toen evenmin gelukt als in 1844, toen de zending der Lazaristen daarheen getrokken is. In Voor-Azië heeft de Roomsche kerk niet zoozeer zending gedreven, maar steeds gepoogd, er in verbinding te blijven met de oude resten van het Christendom, die in deze Mohammedaansche wereld overgebleven waren.

De zending der evangelische kerk is in Azië eerst later begonnen. Toen de Hollanders de bezittingen van de Portugeezen in hun macht kregen, begonnen zij met de bestaande gemeenten te hervormen, vooral op de Molukken, op Amboina, en op Ceylon. — Van uit Denemarken trok in 1706 Ziegenbalg naar de toenmalige Deensche kolonie in Voor-Indië, Trankebar, aan de Zuid-Oostkust. In 1728 nam de Engelsche zendingsvereeniging deze missie over; aan haar verbonden, arbeidde Chr. Friedr. Schwartz in het Zuiden van Voor-Indië, van 1750 tot zijn dood in 1798. — In 1793 verbood de Engelsche OostIndische Compagnie den arbeid der zending op haar terrein. In 1813 werd door het Engelsche Parlement, dank zij het optreden van Wilberforce, aan de zending weder vrijheid verleend, en begon de Engelsche kerkelijke zending (C.

M. S.) haar arbeid in Voor-Indië, en de Baptistische zending in Barma. Andere zendingscorporaties volgden. In 1858 nam de Engelsche kroon de kolonies van de Oost-Indische Compagnie over.

De eigenlijke zendingsarbeid der evangelische kerken in Azië is in de 19e eeuw begonnen. De zending in Azië vindt daar in ’t algemeen een geheel anderen bodem voor haren arbeid dan in de andere werelddeelen. In Azië immers zijn de groote rijken, waar volkeren leven, die een eigen beschaving bezitten, waar religies worden aangetroffen, die in ouderdom en aantal belijders met het Christendom wedijveren, en waar onder de bevolking een krachtig ontwaken merkbaar is, waarvan de beteekenis voor de wereld nog niet te schatten is.

Overzicht van de Protestantsche zending.

West-Azië, meest „Voor-Azië” genoemd, is het midden van de Mohammedaansche wereld, en stond voor het grootste deel onder beheer van Turkije, dat met den val van Abdul Hamids despotie in 1908 een constitutioneele regeering kreeg. Hier zijn ook nog overblijfselen van de vroegere Oostersche kerk, en onder hen is de zending voornamelijk werkzaam. Onder de Mohammedanen heeft de Engelsche kerkelijke zending (C. M.) in Perzië 4 stations, en de Schotsche en Amerikaansche Gereformeerden in Arabië 5 stations, en daarvoor was ook de Duitsche Orientmissie aan het UrmiaMeer. Vooral door scholen op te richten verwacht men vooruitgang. In April 1914 werd de tweede jaarlijksche samenkomst van de Unie van het onderwijs van missies in Syrië en Palestina bezocht door 50 afgevaardigden van 16 missies.

In Arabië drijft de Hollandsche Gereformeerde kerk van de Vereenigde Staten aan enkele kustplaatsen zending, en in Aden arbeidt de Vereenigde Vrije kerk van Schotland. (In Juni 1916 stond de Groot Sherif van Mekka tegen Turkije op ; er kwam een Senaat voor Arabië en Hedjaz, in 1917 werd de Groot Sherif „koning van Hedjaz”, onder erkenning der Entente mogendheden. In een proclamatie werd de revolutie gerechtvaardigd door het handelen der Jong Turken tegen de wet van Allah).

In Mesopotamië heeft de Engelsche kerkelijke zending (C. M.) een paar stations, die tijdens den oorlog door de Europeanen zijn verlaten. In Bagdad hield een inboorling de gemeente van 120 leden bijeen en arbeidde ook nog daarbuiten.

In Syrië is de Amerikaansche Board begonnen in 1823. Dit veld is door de Presbyterianen van de Vereenigde Staten in 1870 overgenomen. In Beiruth is een inrichting voor hooger onderwijs. Ook andere corporaties drijven hier zending. Er zijn ruim 5700 communicanten. Tijdens den oorlog heeft de arbeid, die vooral door school en pers en medische zending geschiedde, veel geleden, vooral in Palestina.

Van 1841—1887 bestond er te Jeruzalem een evangelisch bisdom van Duitschers en Engelschen samen. De tweede bisschop S. Gobat werkte gezegend (1846—1879). In 1852 begon de Jerusalem-Verein van Berlijn haar arbeid onder de Christelijke Arabische bevolking, onder welke zij 5 stations had. De Engelsche kerkelijke zending (C. M.) heeft 14 stations met 2400 leden en 48 scholen.

In 1860 stichtte Schneller een Syrisch weeshuis voor jongens. In 1851 werd door de diakonessen van Kaiserswerth het Talitha-kumi hospitaal gebouwd.

Ten Noorden van Syrië, in Klein-Azië en het gebied ten Oosten daarvan is de Amerikaansche Board onder de leden der Oostersche kerken werkzaam. Zij heeft haar terrein in 4 districten verdeeld (Europeesch, West-, Centraal- en OostTurkije), en heeft er ongeveer 140 gemeenten met 51000 Christenen, van welke 14000 communicanten zijn. In dit gebied ligt ook Armenië, waar in 1896 de vreeselijke moord op de Christenen plaats vond, die ook tijdens den oorlog veel te lijden hadden.

In Perzië, het land van revoluties, die ook na de Engelsch-Russische overeenkomst niet ophielden, wordt ook eenige zending gedreven. In 1870 namen de Presbyterianen van de Vereenigde Staten het veld in West-Perzië over van de Amerikaansche Board, zij hebben ruim 3100 communicanten, en zijn ook in Oost-Perzië begonnen. In hun gebied hebben de Presbyterianen 5 hospitalen en ruim 100 lagere scholen en 3 scholen voor uitgebreider onderwijs. In het Midden en het Zuiden van Perzië heeft de Engelsche kerkelijke missie (C. M.) haar terrein, waarop ruim 200 communicanten gewonnen zijn; zij onderhoudt 4 lagere scholen en 7 voor uitgebreider onderwijs.

In Afghanistan is de deur voor het Evangelie nog niet geopend.

In Voor-Indië, waarbij ook Barma gerekend wordt, is de zending van meer beteekenis; daar zijn reeds inboorlingen-kerken, die zelf zending drijven, en daar zijn nog overal akkers, waarop in 1915 door 124 missies Protestantsche zending wordt gedreven. Volgens den census van 1911 telde dit Britsche gebied 315 millioen inwoners, die zeer verschillen in ras (er zijn ruim 50 millioen oorspronkelijke Drawida’s, ongeveer 200 millioen Ariërs, behalve de 66 millioen Mohammedanen, die meest van het Westen kwamen) en taal (van de ongeveer 120 talen zijn er 20, die door meer dan één millioen menschen worden gesproken) en religie (het Hindoeïsme telt 2X1'/2, de Islam 662/3, het Boeddhisme (bijna uitsluitend in Barma) 102/3 millioen aanhangers; verder zijn er 3 millioen Sikhs (in Pandschab), wier religie een vermenging van Hindoeïsme en Mohammedanisme is), U/4 Dschains (in Bombay), wier religie een vermenging van Hindoeïsme en Boeddhisme is. Bovendien zijn er ruim 10'/4 millioen ruwe heidenen, vooral onder de bergstammen. Vergeleken met die cijfers is het getal der 3'/2 millioen Christenen niet groot, al is het dan dubbel zoo groot als in 1881. In 1910 waren er ongeveer 1,4 millioen leden der Roomsch Catholieke kerk, 0.75 millioen Syrische Christenen, waarvan de grootste helft aan de Roomsch Catholieke kerk verbonden zijn, en ongeveer IV2 millioen Protestantsche Christenen (waarvan ruim V2 millioen communicanten) uit de inboorlingen. Er is voor de zending dus nog arbeid in overvloed in deze Indische wereld, waarin de „kasten”verdeeling in het geheele leven alles beheerschend is.

De onderste laag der bevolking leeft buiten de kasten, waarvan de Brahmanen als priesters, de Kschatriya als krijgslieden, de Vaisya als boeren en handwerkslieden, de Sudra als knechten, niet de eenige zijn, want er zijn duizende kasten, die ieder voor zich een eigen leven hebben. Wie Christen wordt, komt daardoor buiten de gemeenschap te leven; maar aan de andere zijde moet de gemeente zelf waken, dat zij niet een nieuwe „kaste” wordt. Al zijn nu de meeste Christenen gewonnen uit de kastenloozen en uit de lagere kasten, toch zijn er ook bekeerlingen uit de hoogere kasten. — Hoe langer hoe meer komt er in deze Indische wereld in allerlei opzicht beweging. Er is een machtig „Indian National Congress”, voornamelijk uit de Hindoeen Mohammedaansche bevolking, waardoor men het nationaal bewustzijn versterken, en tot eigen zelfbestuur wil komen. Er is een „All-lndia Moslem League” opgericht, om voor het Mohammedanisme propaganda te maken, dat ook enkele opleidingscholen heeft opgericht. De „Theosofical Society”, waarvan Annie Besant presidente is, tracht meer invloed te krijgen.

Aan de evangelische kerstening van Voor-Indië wijden zich 124 zendingcorporaties, die in dienst hebben 1629 niet-Indische, en 2235 Indische krachten. Het totaal der communicanten bedraagt 575.000. Voor het overgroote deel geschiedt dit zendingswerk door Britsche (648 vreemde en 1035 Indische krachten en ruim 164.000 communicanten) en Amerikaansche (Vereenigde Staten en Canada) missies (601 vreemde, en 991 Indische krachten, en ruim 328.000 avondmaal-gerechtigden). Verder zijn er voor Australische missies 20 vreemde en 2 Indische arbeiders aan ’twerk met ruim 1860 communicanten. Verschillende missies van Duitschland, Scandinavië en Denemarken hebben 212 blanken en 133 Indiërs in dienst met 64.000 avondmaalbezoekers. Eindelijk zijn er 23 nationale missies met 23 vreemde en 74 Indische arbeiders, die bijna 16.000 communicanten tellen.

Door den oorlog zijn de Duitsche missies aan andere missies overgedragen. (De Evangelisch-Luthersche zending van Leipzig is overgegaan aan de Zweedsche kerkzending, die daarvoor finantieel gesteund wordt door de Deensche zending en een Amerikaansche Luthersche zending. De Evangelisch-Luthersche zending van Breklum wordt verzorgd door de General Council der Evangelisch-Lutherschen in Amerika. De Evangelisch-Luthersche zending van Hermannsburg is overgenomen door de gelijksoortige missie der Joint Synode in Amerika. De Gossnersche zending wordt verzorgd door de General Synod der Lutherschen in Amerika. De Bazelsche missie heeft hare Zwitsersche zendelingen aan een bijzondere corporatie in Zwitserland overgedragen).

Er is op allerlei gebied samenwerking. Een nationale zendingsraad is er, die overzichten van het zendingswerk geeft, en comité’s aanstelt voor bijzondere belangen, b.v. van het publieke leven der Christenen. Er bestaat zelfs een „All-lndia conference” van Indische Christenen (waarvoor de R. C. bisschoppen hunnen parochianen echter den toegang verbieden), dat voor het maatschappelijk welzijn der Christenen ijvert, en b.v. wil, dat land aan hen wordt toegewezen. In 1917 is een eerste Christelijk sociaal congres te Mysore gehouden. De Christelijke jongeliedenvereeniging kwam tot de oprichting van coöperatieve banken.

In 1922 werd besloten de nationale Zendings-Raad om te zetten in een „National Christian Council”, gelijk men ook in China en Japan daarmede bezig is. — In Indië is de vraag naar zelfregeering aan de orde, en gelijk in de regeering des lands allerlei ambten voor de Indiërs zijn opengesteld, zoo wil men het ook in de kerk doen. De Engelsche kerkelijke zending (C. M.) ijvert daarvoor sterk, en wekt de Indiërs op, zooveel zij kunnen voor hun rekening te nemen. Zoo is b.v. het Tinnevelly-college door de Indische Christenen overgenomen, waarvan alleen de kosten voor het Europeesche hoofd niet door hen gedragen worden. En daartoe gaan andere missies ook langzamerhand over. Van de generale synode der Presbyteriale kerk, in Dec. 1913 gehouden, die 63 leden telde, waarvan 36 Indiërs waren, was een Indisch ouderling voorzitter. — In Indië is ook een streven naar een samenleven der kerken.

De Zuid-Indische United Church, in 1907 ontstaan door de vereeniging van Presbyterianen en Congregationalisten, zoekt verdere vereeniging met Wesleyaansche Methodisten en Baptisten. Gemeenschappelijk houden verschillende missies evangelische campagne-weken, vaak voor een bepaalde klasse van menschen, b.v. in 1917 te Madura voor den middelstand met Christelijke adspiraties, te Madras in bepaalde wijken der stad. Daarvoor worden dan zorgvuldige toebereidselen gemaakt, door gebeden voor dat werk, door speciale lectuurverspreiding, door gebruikmaking van de meest geschikt geachte middelen. In de laatste jaren traden op verschillende zendingsterreinen massale bekeeringen voor den dag. In Haidebarad hebben de Wesleyaansche Methodisten in 6 maanden van 1916 3000 personen gedoopt, terwijl daarvoor nog 4000 opgeleid werden. Om de noodige krachten voor deze massale kerstening te krijgen, zijn van de theologische opleidingsschool te Medak helpers met korte opleiding gezonden om de meer bekwame helpers bij te staan. — Van beteekenis is ook de Medical missionary Association of India, waardoor de gemeenschappelijke medische belangen worden behartigd.

In 1915 waren er 183 hospitalen, met 7 opleidingsscholen. Gemeenschappelijk hebben in Madras 10 missies uit Groot-Brittannië en Amerika een medisch college voor vrouwen opgericht, waaraan in 1916 verbonden waren 7 professoren en 71 studenten. Hoe langer hoe meer wijdt ook de regeering daaraan haar aandacht.— Lager onderwijs genieten in Indië 29°/0 der jongens en 5% der meisjes. Steeds meer wordt het belang gevoeld. In Bombay is reeds het lager onderwijs verplicht. Hetregeeringsonderwijs is godsdienstloos, maar daardoor de kweekschool voor een revolutionair anarchisme. De scholen der zending krijgen subsidie; maar de vraag is ter sprake gebracht, of de regeering wel finantieelen steun verleenen mag aan scholen, waar de religie in het onderwijs is opgenomen, en of wel genoeg gerekend wordt met de vrijheid der ouders, die geen godsdienstonderwijs voor hunne kinderen begeeren.

Ceylon is een afzonderlijke kroonkolonie van Engeland. Dit eiland heeft een bevolking van 3½ millioen inwoners, bestaande uit oorspronkelijke Drawida’s, uit Singhalezen, de latere veroveraars, uit Tamilen, die hierheen kwamen, evenals Mooren en Arabieren, en uit „burgers”, ontsproten uit Europeesche kolonisten, vooral Hollanders met Singhaleesche vrouwen. Hier is het Boeddhisme de voornaamste godsdienst, die in navolging van de Christelijke zending ijverig werkt. In 1816 begon hier de Amerikaansche Board haar werk; nu zijn er in het geheel 20 missies bezig met 61 vreemde en 120 inlandsche krachten, die 15.350 communicanten hebben. Van krachtigen voortgang is hier geen sprake.

In Achter-Indië is de Fransche kolonie Indochina nog gesloten voor de Protestantsche zending. In Siam zijn in 1840 de Amerikaansche Presbyterianen gekomen; in ’t Zuiden zonder veel vrucht (in 5 stations); in het Noorden met meer zegen (in 5 stations), ’t Getal der avondmaalgangers is ruim 7700.

Op Malakka zijn meerdere missies onder moeilijke omstandigheden werkzaam, vooral onder de daar vertoevende Chineezen.

De Nederlandsch-Indische archipel wordt behandeld in het artikel Indië.

De Filippijnen-eikinden, met ruim 8 millioen inwoners, waarvan ongeveer 7 millioen tot de Roomsch-Catholieke kerk behooren, was voor de evangelische zending gesloten, zoolang ze onder Spanje stonden. Nadat ze in 1898 door de Vereenigde Staten genomen zijn, hebben reeds 10 Amerikaansche missies zich aan het werk gezet, waardoor er reeds 46.000 avondmaal gangers zijn.

China en Japan (met Formosa en Korea) worden in afzonderlijke artikelen behandeld. Het uitgestrekte Siberië is nog niet door de Protestantsche zending bearbeid.

< >