Zoo heet een Horitische vorst, die als een van de zonen van Seïr aangeduid wordt (Gen. 36:20, 25, 29; 1 Kron. 1:38,41). Hij is de vader van Ahalibama, een andere dan de gelijknamige vrouw van Ezau een dochter van een tweeden Ana (Gen. 36 :18,25).
Eenzelfden naam draagt n.l. ook een zoon zijns broeders Zibeon, van wien medegedeeld wordt, dat hij bij het hoeden van de ezels zijns vaders in het Zuid-Oosten van de Doode zee, te midden van de Edomitische woestijn (Gen. 36 : 2, 24) waarschijnlijk een warme bron ontdekte. De vertaling onzer Statenoverzetters, dat Ana muilezels vond in de woestijn, berust hoogstwaarschijnlijk op een verkeerde vertaling.
Hij vond geen muilezels, maar „warme bronnen”, in het Hebreeuwsch jemim.