Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Amon

betekenis & definitie

I. Koning van Juda, 642—640, aan zijn vader Manasse in goddeloosheid, maar niet in boetvaardigheid gelijk, richtte de afgoden, die zijn vader buiten de stad had laten brengen, weder op en aanbad ze; scheen in ’t algemeen met opzet de eene schuld op de andere te stapelen.

Door zijn naaste omgeving veracht, viel Amon reeds in zijn 24ste jaar als offer eener samenzwering; zijn partij wreekte echter op een bloedige wijze zijn dood (2 Kon. 21 : 18 v.; 2 Kron. 33 : 21 v.). [ 24.II. De naam van een Egyptischen afgod. Oorspronkelijk de god van Thebe of No (vgl. Nahum 3:8, No Amon = Stad van Amon) werd hij later, na de verdrijving van de Kyksos en het te niet doen van de Aten-reformatie van Amenhotep IV in het nieuw-Egyptische rijk de oppergod. Hij wordt dan als Amon-Rê vereenzelvigd met den zonnegod Rê, en vader der góden. De gans en de ram waren aan Amon gewijd.

In de z. g. Amons-oase was een bekend orakel, dat ook door Alexander den Groote is geraadpleegd. Op de afbeeldingen heeft Amon doorgaans de gestalte van een mensch, die een met twee groote veeren versierde kroon draagt. In tal van liederen is Amon verheerlijkt als die eenig en alleen is en zonder gelijke, die zichzelf verwekt, al het geschapene bezielt enz. In de Heilige Schrift wordt hij nog genoemd Jer. 46 : 25, waar moet worden vertaald: de Amon van No.

< >