is een Hebreeuwsch woord, dat beteekent „waarheid”, „zekerheid”. Het werd in plechtig en godsdienstig taalgebruik gebezigd, bij heil- en zegenwenschen (aldus vaak aan het einde der Nieuw-Testamentische brieven) en het slot van lofverhefflngen en gebeden (hier als uitdrukking der hoop op verhooring), aan het begin van verzekeringen (in het Oude Testament slechts Jer. 28 : 6; in den mond des Heilands bovenal in het Evangelie van Johannes: „voorwaar, voorwaar”, Joh. 5:24; 16:20 enz.), en bij een plechtigen eed (Num. 5 : 22; Deut. 27 : 15—26;Neh. 5 : 13).
Vaak staat het ter wille van den nadruk dubbel.Volgens 1 Cor. 14 : 16 was het oorspronkelijk een Christelijke gewoonte, dat de vergaderde gemeente na het gebed des voorgangers haar „amen” uitsprak. Dit kon zij niet, wanneer hij in onverstaanbare taal sprak; daarom bezigt Paulus deze stoornis der gebedsgemeenschap als grond tegen een overdreven spreken in vreemde talen. „Amen” heet Christus (Openb. 3 : 12), d. i. de waarachtige, omdat Hij de persoonlijke, geopenbaarde waarheid is (Joh. 1:14; 14 : 6).