Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Alting

betekenis & definitie

I. Hendrik Alting, zoon van Menso Alting, werd op 17 Februari 1583 te Emden geboren, waar hij op de Latijnsche school zijn eerste opleiding genoot.

Door zijn vader naar Groningen gezonden, zat hij hier inzonderheid aan de voeten van Ubbo Emmius. Op 19-jarigen leeftijd toog hij naar Herborn, waar hij de lessen volgde van Piscator, Martinius en Zepperus.

In 1605 werd hij te Sedan belast met de opvoeding van eenige Duitsche prinsen, waaronder later ook de toekomstige keurvorst van de Paltz. In 1612 vergezelde hij dezen naar Engeland, om tegenwoordig te zijn bij de huwelijkssluiting van den keurvorst (zijn vader was reeds in 1610 gestorven) met Eljzabeth, dochter van Koning Jacobus I.

Hier werd Alting met groote achting ontvangen. In 1613 werd hij tot hoogleeraar aan de Heidelberger hoogeschool benoemd en tevens tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd.

Drie jaar later werd hij opziener over het te Heidelberg bestaande Collegium Sapientiae. In 1618—19 nam hij ernstig deel aan de Nationale Synode van Dordrecht.

Hier hield hij een geleerde rede over het leerstuk der verwerping. Toen hij te Heidelberg terugkeerde, deelde hij in de rampen van den dertigjarigen oorlog.

Eerst toen deze stad in de handen van Tilly viel (1622), vluchtte hij, als door een wonder gered.

In 1623 trok hij naar Holland, dat hem een tweede vaderland zou worden.

In 1627 trad hij als hoogleeraar aan de Groninger hoogeschool op, waar hij krachtig medewerkte aan haar bloei. Als overziener van het Nieuwe Testament en de Apocriefen (in de plaats van Ubbo Emmius) vertoefde hij in 1635 te Leiden.

Door het overlijden van zijn oudste dochter (1639) en zijn trouwe gade (1643) werd zijn kracht geheel en al gebroken. Hij stierf op 5 Augustus 1644 zacht en kalm, vol vertrouwen op zijn God.Vooral te Heidelberg schitterde Alting als een ster van de eerste grootte. Onder de wetenschappelijke mannen van zijn tijd nam hij een voorname plaats in. Ook te Franeker, Utrecht en Leiden begeerde men hem als hoogleeraar. Als voortreffelijk historie-schrijver werd hij geroemd. Al geven sommigen hem den naam van Bijbelsch godgeleerde, nergens week Alting van de Gereformeerde theologie een duimbreed af.

II. Jacobus Alting werd op 27 September 1618 te Heidelberg geboren als zoon van Hendrik Alting. Zijn eerste onderwijs genoot hij te Emden en te Leiden. Te Groningen bezocht hij de Latijnsche school (1627). Hier toonde hij bijzondere liefde voor de oude talen. Onder Gomarus legde hij zich ijverig op ’t Hebreeuwsch toe.

In 1638 leerde hij het nieuw-Hebreeuwsch te Einden onder leiding van een Rabbi. Nu ving hij zijn theologische studiën aan bij Gomarus en zijn vader. In 1639 ondernam hij een studiereis, maakte te Utrecht kennis met Voetius en Anna Maria Schuurmans, te Leiden met Polyander e.a. en trok daarna naar Engeland, waar hij de academie-steden Oxford en Londen bezocht. Hier had hij omgang met Dr. Twisse, Dr. Reynolds (een kenner van het Grieksch) en Dr.

Pocock (hoogleeraar in de Oostersche talen). Zelfs werd hij voor de Engelsche kerk geordend. In 1643 aanvaardde hij echter (na Gomarus’ dood) het hoogleeraarschap te Groningen in de taalkundige vakken. Hij bleek de rechte man op de rechte plaats, waarom hij in 1645 o.m. tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd werd. In 1647 volgde zijn aanstelling als academie-prediker. Zijnnaam drong ver buiten het vaderland door.

Een leerstoel te Heidelberg hem aangeboden, sloeg hij af. In 1667 werd hij tevens hoogleeraar aan de theologische faculteit te Groningen, ’t geen hem veel verdriet zou baren. De Groninger hoogleeraar Maresius verdacht Altings rechtzinnigheid. Een gansche rij van beschuldigingen werd tegen Alting ingebracht (1668). Alle aanmaning tot onderlingen vrede bleek vruchteloos. In 1669 werd nu aan Maresius met geweld .het zwijgen opgelegd.

De dood slechts kon de twistenden scheiden. Nog eenmaal reisde Alting naar Engeland (1675). Hij stierf op 20 Augustus 1679. Na zijn dood verschenen in vijf deelen al zijn werken. Zijn groote verdienste lag op uitlegkundig gebied. Hij was dan ook meer literator dan godgeleerde.

Ook deed zijn opleiding in Engeland hem kwaad, waar hij weinig met Puriteinen in aanraking geweest was. Grooten invloed kon hij, dank zij zijn onbelijndheid, niet uitoefenen. De meerderheid der studenten volgde den onverdacht rechtzinnigen Maresius.

Zie over hem: Dr. P. H. Roessingh, „Jacobus Alting, een bijbelsch godgeleerde uit het midden der 17e eeuw”, Groningen 1864.

< >