is een van de onmededeelbare deugden Gods. Men spreekt of van de almacht Gods öf van de algenoegzaamheid Gods.
Ook is hier een naam Gods te noemen, want de Heere zegt: „Ik ben God de Almachtige” (Hebreeuwsch El Shaddai, Gen. 17 : 1), en het eerste geloofsartikel luidt: „Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.” Onder de almachtigheid Gods wordt verstaan dat God de Heere alle macht en kracht in Zich Zelven bezit, om te doen al wat Hem behaagt, om geheel zijn wil te volbrengen en over eiken tegenstand volkomen te triomfeeren. Men moet niet zeggen dat God alles kan, want God kan niet liegen, en kan ook Zich Zelven niet verloochenen.
God kan niet doen al wat de menschelijke fantasie droomt, maar wel al wat Hij wil. En in dien wil bestaat niet het zondige, het dwaze, het ongerijmde.
Maar wel moet men onderscheiden tusschen de volstrekte (absolute) almacht en de verordineerde almacht. Onder het eerste wordt verstaan wat God in het afgetrokkene gedacht zou kunnen doen, zonder het metterdaad te doen.
God zou, indien Hij wilde, uit steenen Abraham kinderen kunnen verwekken, maar Hij doet het niet (Matth. 3 : 9). Gods almacht is zoo groot dat Hij oneindig veel meer doen kan dan Hij doet.
Onder het tweede wordt verstaan dat God de Heere in zijn almacht alleen handelt naar zijn eeuwigen Raad en onveranderlijk Besluit, en dat Hij zijn almacht openbaart in de vervulling van zijn Goddelijken Raad en vrijmachtig welbehagen. Die almacht Gods openbaart zich vooreerst in de natuur, in de schepping en onderhouding van hemel en aarde, maar dan ook in de werken der genade waarin de uitnemende grootheid zijner kracht naar de werking der sterkte zijner macht gezien wordt (Ef. 1 : 19).
Almachtig beteekent dat God de alleen Machtige is (1 Tim 6 : 15), de onafhankelijke, de algenoegzame, de onverwinlijke, de sterke God, de Koning der koningen, de Heere der heeren.