Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Allerheiligste

betekenis & definitie

I. Als bijvoeglijk naamwoord komt het een enkele maal voor in den zin van heilig in den hoogsten graad. „De spijs zijns Gods, van de allerheiligste dingen, en van de heilige dingen, zal hij mogen eten” (Lev. 21 : 22; vgl. 2 Kron. 31 : 14; Ez. 42 : 13 en judas : 20).

II. Als zelfstandig naamwoord komt het slechts eenmaal voor: „Aan het allerheiligste zult gij dat eten”, Num. 18:10a, alwaar hetzelfde woord staat dat overal elders vertaald is door het heilige der heiligen (vgl. Ex. 26 : 33,34; 1 Kon. 6 :16 e. a. pl.); in Hebr. 9:3 lezen wij: „maar achter het tweede voorhangsel was de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen”. Het inwendige van den tabernakel was in twee deden verdeeld, waarvan het eerste het heilige, het tweede, dat naar het Westen lag, met den ingang naar het Oosten, het allerheiligste of het heilige der heiligen heette. Het was 10 ellen diep, breed en hoog, derhalve een zuivere kubus, kenteeken der volledigheid, der volkomenheid en door een voorhang, dat juist onder de lisjes en haakjes hing waarmede de twee groote stukken van het dekkleed, dat de gansche woning overdekte, waren verbonden, afgesloten. Hier was God tegenwoordig in de wolk, althans op den grooten verzoendag als de hoogepriester met het reukwerk daarin ging (Ex. 40 : 34—38; Lev. 16:2); daarom was hier alles van de kostbaarste stoffen en het kunstigste werk gemaakt.

Met goud was de ark overtrokken, de stijlen, de richels en de pilaren. Alles wat tot de ark behoorde was van zuiver goud, ook het verzoendeksel en verder de ringen aan de stijlen, de haken aan de pilaren, de spangen van het byssus-kleed; alleen de voetstukken der stijlen en pilaren waren van zilver. De voorhang en het onderste dekkleed waren van kunstig geweven werk met cherubs versierd en van byssus gemaakt. Alle houtwerk was van sittim, van acaciahout. Hier was de ark met het massief gouden verzoendeksel, op welks uiteinden twee gouden cherubs waren aangebracht, die met de uitgebreide vleugels het deksel (Capporet) overschaduwden; in de ark waren de twee steenen tafelen met de wet der tien geboden. Verder vonden in het allerheiligste nog een plaats de gouden kruik met manna, de staf van Aaron en het wetboek door Mozes geschreven (Deut. 31 : 24—26). Door den Hebreërbrief wordt hierbij nog het gouden wierookvat geteld, dat wel bij het allerheiligste behoorde, en daarom daartoe werd gerekend en vlak vóór den voorhang stond, doch in het heilige, omdat de hoogepriester maar éénmaal des jaars, op den Grooten Verzoendag het allerheiligste mocht betreden, terwijl hij dagelijks de wierook moest ontsteken op het reukaltaar (Hebr. 9:4; Ex. 30 : 6; 1 Kon. 6 : 22).

In den tempel van Salomo waren de afmetingen van het allerheiligste het dubbel van die bij den tabernakel, ook hier was de zuivere kubieke vorm behouden, bij een diepte, breedte en hoogte van 20 ellen. Daar het heilige 30 ellen hoog was en een gemeenschappelijk plat dak op het geheele tempelgebouw rustte, bevond zich boven het allerheiligste een ruimte van 10 ellen hoogte, welke naar alle waarschijnlijkheid geheel ledig was. Vensters, aangebracht boven de nevengebouwen, om te dienen voor luchtkokers en openingen waren in de dikke muren, aan de buitenzijde tamelijk breed en naar binnen nauwer, kokervormig uitloopende en van traliën voorzien; zij dienden niet zoozeer om het licht door te laten als wel ter ventilatie en opdat de rook een uitweg kon vinden. Zij ontbraken in het allerheiligste dat donker was, terwijl het heilige verlicht werd door den gouden kandelaar. De vloer, wanden en zolder waren bedekt met cederhouten planken, met goud overtrokken. De wanden en de zolder waren versierd met guirlandes, palmen en cherubim.

Ieder vlak bestond waarschijnlijk uit drie velden. Op het middelste wisselden palmen en cherubim met elkander, de guirlandes en kolokwinten dienden dan tot randversiering. De versieringen waren in bas relief zoodanig in het hout gewerkt dat de figuren na de bedekking met goud nog duidelijk uitkwamen. Vleugeldeuren van wild olijvenhout, op dezelfde wijze versierd als de wanden en de zoldering, draaiende op gouden hengsels, gaven toegang van het allerheiligste tot het heilige. Aan de binnenzijde naar het heilige gekeerd hing een voorhangsel, aan gouden kettinkjes, met sluitringen die om een gouden stang pasten, zoodat het gemakkelijk kon worden verschoven. Daar de vleugeldeuren, naar Josefus meldt, naar binnen opengingen, verhinderde het Voorhangsel, dat men in het allerheiligste zag, wanneer de vleugeldeuren openstonden. In het allerheiligste stond de ark des Verbonds.

In den tweeden tempel, dien van Zerubbabei, greep de grootste verandering plaats in het allerheiligste, omdat daarin de ark werd gemist. Op zijn plaats was een hooge steen, drie vingers breed, waarop de hoogepriester op den Grooten Verzoendag het wierookvat zette.

In den tempel van Herodes waren de afmetingen van het allerheiligste 20 bij 20 el diepte en breedte en 60 el hoog. Volgens de Mischna scheidde een dubbel voorhangsel, van dezelfde stof vervaardigd als het schoon, veelkleurig Babylonisch voorhangsel dat de deur bedekte, die van uit het voorhof toegang tot het heilige verleende, dit van het allerheiligste. Deze beide voorhangsels waren gescheiden door een tusschenruimte van één el. Het buitenste zou aan den Zuidkant omgeslagen zijn geweest en het binnenste aan de Noord-zijde. De hoogepriester trad dan op den Grooten Verzoendag met het wierookvat in de hand van de Zuid-zijde toe, ging daarop tusschen de voorhangsels door en kwam zoo aan den Noord-kant in het allerheiligste. Dit dubbele voorhangsel wordt immer bedoeld in het Nieuwe Testament als daarin van het voorhangsel sprake is (Matth. 27 : 51; Hebr. 9:3). In dezen tempel was het allerheiligste geheel ledig.

In tabernakel en tempel ontmoeten elkander God en zijn volk, daarom heeten zij: tent der samenkomst, woning des Allerhoogsten (Ex. 25 : 8; 29 : 42; Ezra 7 : 15; Ps. 46 : 5; Ps. 76 : 3). En in dien tabernakel en tempel is weer het allerheiligste de plaats alwaar de Heere woont in de donkerheid (1 Kon. 8 : 12). De afmetingen, het kostbaar materiaal, de sierlijke bewerking, alles symboliseert hier de heiligheid des Heeren. Hier woont de Heere op de ark tusschen de cherubim (Ex. 25:22; ISam. 4:4), en moet de hoogepriester ingaan met het bloed der verzoening totdat de Hoogepriester, onze Heiland, ingegaan zal zijn met zijn eigen bloed in het hemelsch heiligdom (Hebr. 9 : 7, 12). Dan zal het voorhangsel scheuren en daarna van den tempel geen steen op den ander gelaten worden en Sion, tempel en allerheiligste vertreden worden van de Heidenen.

III. Het allerheiligste is ook nog in de Roomsche kerk de benaming van het heilige sacrament des altaars, dat gewoonlijk het hoogwaardige wordt genoemd.

< >