is de godsnaam in den Islam, die door alle Mohammedanen zonder uitzondering van ras of taal wordt gebezigd, om den Schepper van het heelal te noemen. Men veronderstelt, dat het woord is afgeleid van ilah, waardoor een goddelijk wezen wordt aangeduid met de voorvoeging van het lidwoord al.
Het zou dus eigenlijk Al-ilah, de God, zijn. Behalve het woord Allah wordt ook dikwijls het woord Rabb gebezigd, dat gewoonlijk met „Heere” vertaald wordt.
Doch het woord Allah geldt voor den wezenlijken Godsnaam, terwijl alle andere namen worden beschouwd als uitdrukking van een eigenschap van het goddelijk Wezen. In het geheel wordt het goddelijk Wezen in den Islam met honderd namen genoemd, waarvan Allah de eerste of de laatste is.
Deze honderd namen worden op een rozekrans gereciteerd door de vrome Moslim. De Wahhabis echter gebruiken daarvoor geen rozekrans, maar tellen de namen op hunne vingers, zooals Mohammed volgens de traditie dit ook heeft gedaan.
De eigenschappen Gods, die in de 99 namen worden uitgedrukt, worden in twee groepen onderscheiden, n.l. in de heerlijke en de vreeselijke eigenschappen. Tot de eerste groep behooren dan namen als de barmhartige, de vergevende en tot de tweede namen als de machtige, de wreker, de sterke.
In het gebed tot God is het gewoonte, dat de bidder zich tot den Almachtige wendt met dien naam en dus met die eigenschap, waarop hij een beroep doet.Een geloof in het bestaan Gods, in Zijn eenheid, absolute macht en andere eigenschappen van een eeuwig en almachtig Wezen is het belangrijkste deel in den Mohammedaanschen godsdienst. Het wordt uitgedrukt in de bekende formule: La-ilaha-Il-la-i-lahu d.w.z. er is geen God dan Allah. De zin dezer woorden is niet alleen de volstrekte ontkenning van alle pluraliteit, zoowel van natuur als Persoon in het Wezen Gods, noch ook de eenheid vast te stellen in haar eenvoudige, onmededeelbare eenheid, maar ook, dat dit hoogste Wezen de eenig werkzame, de eenige kracht is, die in het heelal bestaat, zoodat er voor alle andere wezens, stoffelijke of geestelijke, fysische of moreele, niets overblijft dan reine, onvoorwaardelijke lijdelijkheid. De eenige kracht, de eenige beweger, beweging, energie en daadwerkelijke handeling is God. En al het overige, van den hoogsten engel tot het nietigste stofatoom, is werkeloos en louter werktuigelijkheid. In de formule is dus eigenlijk een soort van pantheïsme tot uiting gebracht, waarin alles wordt toegeschreven aan den autocratischen wil van den eenen grooten Werkmeester, die naar reine willekeur alles kan doen.
Alzoo is Allah oneindig en eeuwig verheven boven al het geschapene, dat als een willoos werktuig in zijn hand is, terwijl Hij aan geen norm, geen zedelijke noch redelijke orde gebonden is, en alle schepselen hierin volkomen gelijk zijn, dat zij in slaafschheid en vernedering voor Hem verkeeren, door Hem gebruikt worden om te vermorzelen of te zegenen, voor waarheid en bedrog, geluk of ellende, onafhankelijk van hetgeen zij zijn, alleen omdat Hij het wil en zooals Hij het wil. Deze vreeselijke, autocratische God is in zijn zelfgenoegzaamheid toch niet verheven boven hartstochten en neigingen. Tegenover zijn schepselen is Hij vol ijverzucht, meer geneigd om te straffen dan om te beloonen, leed toe te brengen dan te zegenen. Alle schepselen moeten steeds voelen, dat zij zijn slaven en verachtelijke instrumenten zijn, opdat zij zijn alles te boven gaande macht, vermogen, wil en trots des te beter zullen kennen. Zoo leeft Allah als een despoot in zijn egoïsme in eenzaamheid. De God van den Koran verschijnt als een monsterachtig wezen, dat in alles naar willekeur te werk gaat, waardoor in de volgelingen van Mohammed het beruchte fatalisme wordt verklaard en aan de andere zijde een soort van praedestinatie-leer moest opkomen, waarin paradijs en hel in niets met eenig zedelijk feit verband houden.
De alles beheerschende groote despoot verbrandt den een door alle eeuwigheden in rood gloeiende ketenen in een zee van vuur en plaatst een ander in de volheid eener eeuwige vreugde tusschen veertig hemelsche bijzitten enkel en alleen omdat Hij er nu eenmaal een genoegen in had het alzoo te doen. Menschen en dieren zijn als de automaten van zijn wil, maar ook de engelen en archangelen, genii en duivelen en welke geestelijke wezens de Islam ook moge noemen, ook zij staan alzoo voor Allah. Het groote, principieele onderscheid tusschen Allah en den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus is wel treffend, wijl aan Allah ontbreekt hetgeen volgens het woord des apostels Gods kinderen doet zeggen: Abba, Vader.