Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Alcuïnus

betekenis & definitie

Hij heette eigenlijk Alhwin, d. i. vriend des tempels, maar hij heeft zelf zijn naam in het Latijn overgezet als Alcuïnus met den bijnaam Flaccus. Deze godgeleerde was in 735 uit een adellijk geslacht in York geboren.

In 767 werd hij leider van de school in York. Toen hij in 780 in opdracht van den aartsbisschop van York naar Rome reisde, om voor hem het pallium te halen, ontmoette hij op zijn terugreis in Parma Karel den Groote.

Deze sprak met hem over een geestelijke opheffing van het Frankische volk en hij wenschte Alcuïnus de leiding toe te vertrouwen van de scholen, welke hij wilde oprichten. Alcuïnus stemde daarin toe en kwam, nadat hij in zijn vaderland wedergekeerd was, met enkele zijner leerlingen naar zijn nieuwe vaderland.

Hij werd door Karel aangesteld tot hoofd van de hofschool, die geen vaste plaats had, omdat die school daar was, waar Karel zijn hof hield. In die hofschool onderwees hij den keizer met de zijnen alsmede de voornaamsten uit des keizers omgeving.

Hij gaf onderricht in de kunsten van het Trivium (grammatica, rhetorica en dialectica) en van het Quadrivium (arithmetica, geometrie, astronomie en muziek). Tevens onderwees hij in de kennis der Heilige Schrift en de kerkleer.

In 789 ging hij naar zijn oude vaderland als gezant, om een twist tusschen Karel en Offa, koning van Mercië uit den weg te ruimen. In 793 riep Karel de Groote hem weder terug wegens den beeldenstrijd, die ontstaan was en wegens het Adoptianisme.

Hij schreef uit Engeland in 792 nog een brief tot wederlegging van de besluiten van het concilie van Nicea (787). Tegen den Adoptiaan Felix schreef hij en hij wederlegde in 7 boeken een geschrift door Felix gezonden aan Karel den Groote.

In 799 schreef hij ook zeer vriendelijk aan Elipandus en voegde aan dit schrijven later 4 boeken „contra Elipandum” toe.Hij begon meer en meer naar het stille leven binnen de kloostermuren te verlangen. Ongaarne zag Karel den beminden geleerde gaan. Hij gaf hem een der rijkste abdijen n.l. het Martinusklooster te Tours en droeg hem op daar de tucht te herstellen en de school te leiden. Toenemende krankheid noodzaakte hem de leiding der zaken over te geven aan zijn leerling Fredegis. Het onderwijzen gaf hij nög niet geheel op, want in 802 was Rabanus (door Alcuïnus Maurus genoemd) zijn leerling. Met de voornaamste geleerden van zijn dagen hield hij een levendige briefwisseling.

Het verblijf in het klooster maakte hij zich ten nutte om voor zijn keizer te bidden en om zijn ziel voor te bereiden om voor den hemelschen rechter te verschijnen. Hij stierf 19 Mei 804.

Alcuïnus is een eerbiedwaardig en vroom man geweest. Hij was de ziel van al de reformatorische bemoeiingen van Karel den Groote. Het ideaal van een Christelijken staat heeft hij steeds voor oogen gehad. Omdat naar zijn inzicht de kerk de roeping had om het volk op te voeden, heeft hij veel gedaan tot opheffing van den clerus aan de dom- en kloosterscholen. Door vele beroemde leerlingen oefende hij een overwegenden invloed uit in de 9e eeuw.

Hij heeft op velerlei terrein gearbeid. Voorde liturgie verbeterde hij het kerkelijk pericopenboek. Hij schreef voor de geestelijken een verzameling van formulieren bij de mis, schonk aan de monniken van Tours een boek over het gebruik der psalmen, en vervaardigde zelfs voor de leeken een boek met gebeden, hymnen en litanieën uit de psalmen van David.

Ofschoon hij een bijzondere plaats innam en in de voorste rij der godgeleerden stond, sloot hij zich toch altoos bij de kerkvaders aan. Iets nieuws leverde hij niet. Hij verdedigde het door de kerk vastgestelde. Dat bleek uit zijn bemoeiing in den beeldenstrijd, den Adoptiaanschen strijd en zijn strijd over het „Filioque”. Op Karels verlangen n.l. schreef hij een boek over den „uitgang van den Heiligen Geest”. Hij waarschuwde de Gothische monniken voor het in Spanje heerschende gebruik, om het misoffer met zout te vermengen, omdat Christus’ lichaam geen verderving gezien had. In denzelfden brief aan de Gothische monniken waarschuwt hij tegen een doop, waarbij slechts eenmaal ondergedompeld werd.

Alcuïnus verbeterde de Vulgata en verklaarde vele Bijbelboeken. In deze verklaring sloot hij zich geheel bij de uitlegging der kerkvaders aan. In het klooster beoefende hij zeer strenge ascese. Hij waarschuwde zijn leerlingen, dat zij niet teveel in de classieken moesten leven. Verder heeft Alcuïnus zich ook op grammatisch terrein bewogen. Hij schreef een grammatica en een orthografie. Ook stelde hij levendig belang in de sterrenkunde en in de wiskunde en hij sprak uit, dat beide voor de godgeleerdheid van groote beteekenis waren.

Alcuïnus is de rechte man op de rechte plaats geweest.

< >