D. w. z. „vruchtbare bodem”,
I. beter vertaald Adma, een der vijf Kanaanietische koningssteden (Gen. 10 : 19) in het dal Siddim, die (Gen. 14) door Kedor Laomer voor haren afval getuchtigd, door Abraham bevrijd, maar bij het ontstaan der Doode zee door vuur van den hemel verwoest werden (Gen. 19). In Hosea 11:8 worden zij als waarschuwend voorbeeld aan Israël voorgehouden.
II. Een stad in den stam Naftali (Jozua 19:36) hoogstwaarschijnlijk Zuidwestelijk van Irbid.