Dit zegt men schertzende van eene, die zich belachelyk laat voorstaan, dat zy voor wat groots moet aangezien worden: gelyk die roemen op hunne hooge afkomst, als waren zy van zwaard of spilzyde neven van ’t Mannetje in de Maan. Aardig zegt de fabel, dat een muilezel, gevraagt naar zyn stamhuis, om een groot edelman te schynen, zeide dat hy was een Zoon van des Konings lyfpaard, maar verzweeg dat zyn moeder een ezelinne was.
Dus zyn’er wel meer ondankbaare kinderen, die zich hunne geringe ouderen schaamen.