Den ooorsprong van dit spreekwoord gaf de Grieksche Keizer Andronicus. Deze was een vuil overspeelder.
Hy schonk het jachtrecht aan de mannen zijner boelinnen, en vryheid om, tot een teken van die vergunning, een hertenkop met de hoornen op hunnen gevel te mogen plaatzen. Zo was dit schijn-voorrecht te gelijk een spottelijk smaadteken, ’t geen de mannen aan hunne overspelige vrouwen te danken hadden.