Dat wil zeggen, het helpt niet, ’t is terstond weg, gelijk water dat op een gloeyenden steen druipt. Dit zegt men, wanneer ymands dorst door drinken niet gelescht word; gelijk in waterzugtigen, of nathalzen, die altoos een vonk in de keel hebben, en by welke het zomer en winter in de hondsdagen is.
Hun brandklok klept schier onophoudelijk brand! brand! Doch zy willen die niet gelescht hebben met water, maar met wyn. Men moet, zeggen ze, zyn geld niet in't water werpen. Hier aan zyn onverzadelijke geldwolven gelijk.