Te weten, wat hy gedaan heeft, of wat’er in zyn hert schuilt. Diogenes vereischte daar om een hertenvenstertje in de borst der menschen: maar God behoeft dat niet. 1 Sam. 16: 7.
Men zegt ook: Voor alle mans deur staat geen bedied. Dit speelt op de bordetjes met den naam en ’t bedryf der bewooners, aan veeler deurposten. Dus is ’t ook waarheid: Al ziet men de lièn, men kent ze niet.