Dus was een oud spreekwoord by de Franschen: Le Proverbe signifie ce que le lecteur voudra. Ik stem dat geenszins toe van den letterlyken zin.
Verba valent usu, de woorden gelden volgens ’t gebruik. Men moet die niet folteren en wringen, maar buiten pyn en banden hunne meening laten zeggen. Geliefde het eenen Lezer deze spreekwoorden tot allegorien en verbloemde zinnen te smeden, dan kan hy ze in alle vormen gieten, en ’er mee spelen als Jan Potagie met zyn muts. Lust het ymand dus wakende te droomen, hy kan verschot van herssenschimmen uitleveren, gelyk die in de wolken, door een bril die hen alleen eigen is, allerlei mannetjes zien.
Maar elk die wat weelderig en vruchtbaar in herssenvonden is, zal met het zelve recht, en mogelijk ruim zo veel grond een gantsch andere allegorie verzinnen; en ’t geen d’een houd voor een koe, zal d’ander aanzien voor een endvogel. Om dan niemand ongezint te maken, kan men elk zyn breinpopje laten hullen, zo als ’t hem best gevalt. Becanus geeft daar van zoete voorbeelden in de Goden en fabelen der Heidenen: ja in wat niet? Dus vind hy de geloofsgeheimen des Christendoms in den Sterrenhemel, volgens de schikking der Sterrekijkers. Naar dien trant legt hy de letteren van ’t a, b, c, in hun verband uit als een welgeordent en zinryk gebed.
O schranderheid? Quanti est sapere! Dus heb ik ook een zeer oud gedrukt fransch boek, ’t geen handelt van de vorming der kapitale letteren van ’t Latijnsch A, B, C, door middel van een passer. Deze zyn daar in (buiten twyfel niet zonder veel arbeid en suffen) gesmeed tot zeldzaame allegorien, meest behoorende tot de zedenkunde. Niet zelden moet men met verwondering denken, hoe kreeg die schrijver het zo krom? Doch of de eerste uitvinders van die letteren op iets zodaanigs ooit gedacht hebben, kan men overwegen. Begeeren zulke liefhebbers een staaltje om hun vernuft op te toetzen: ik geef dit oude spreekwoord: De mensch is nietwyzer, dan oudyzer.