Het zelve zegt men dus: ’t Is ongerymt, t hangt noch ’t kleeft, het heeft geen slot noch reden, het past noch voegt niet. Uit dit spreekwoord kan men afnemen, in wat hoogachting de rymkonst by de ouden was.
De aaloude Deenen plagten de beste rymdichters tot hunne Koningen te kiezen. Doch nu gaat die konst om brood, als blykt in de liedjeszangers langs de straaten.