Dit zegt men van een klein onnozel mannetje in ’t oog. Ik gis dat hier in schuilt het verzieringje, dat kinderen uit de kool komen; en zo wil het te kennen geven, dat men zulk eenen noch wat in de kool zoude laten, om meer te groeyen.
Anders mag men denken op de gelijkenis van een haasje, dat uit de kool gejaagt word om het te vangen; als ware zulk een noch niet waardig gevangen te worden.