Dit wil niet onaardig uitdrukken, dat men zich moet wachten van ook in ’t aanhooren van kinderen iets te zeggen, dat niet verbreid moet worden. Dus zegt men ook: ’t Veld,of't woud heeft ooren, om dat ook daar wel luistervinken konnen zyn.
Maar wacht u van de luistervinken. Het woord ooren doet hier in de dubbelzinnigheid spelen, gelyk boven in kop. Zo hebben ezels een groot oor-deel, maar geen oordeel.