Dit drukt niet onaardig uit het dwaaze zelfbehagen, dat de hovaardige eigenliefde schept in eigen werk. Daar op past, Aap wat schoone jongen hebt gy! Dan ziet men alles door een vleyende bril, en onzen uil voor een valk aan.
Ondertusschen zouden andere daar van zeggen: Ik gaf ’er niet een verrotte mispel voor.'t Is niet een myt waardig.