Dit zegt men van die zich van iets bedient op alle wyzen, en zo als ’t hem behaagt, en te pas komt. De gelykenis is een kluchtzot op zyn tooneel, die met zyn belachelyke muts allerlei grillen weet te maken, naar de wyze van Hans Worst.
Zekerlyk zulk een ouderwetsch luizendak, byzonderlyk als de platte breede rand opgepronkt is met een hoogen toren, en dus op drie hairtjes staat, benevens een hoogstaatelyke lobbe, kort manteltje met een breede schoef, en een langen spaanschen degen, kan nu al eene vreemde figuur maken; doch het zal de nieuwste mode wel eens weêr worden, en dan fraai staan, zo als het plagt. Dan zal men ruim zo veel lachen met den pronk van onze tyden.