Dit drukt uit een groot doodsgevaar. Zelden ziet men deze zesvoetige bloedvrienden dien dans ontspringen, gelyk de vlugge vlooyen.
Anders konnen die piooten al veel uitstaan, volgens dit zoete referein:Zy laten zich wassen, zy laten zich wringen:
Zy laten zich weder naar huis toebringen.
Doch die niet veeg is, kan veel verdragen. De Hoogduitschen hebben dit luizig spreekwoord: ’t Is gewis een arm man, die niet een vaandel luizen voeden kan. Weinigen zullen den bedelaaren hunnen overvloedigen rykdom in dat talryke bloedverwantschap benyden. Zy zeiden ook al zo aardig: Daar is groote liefde in ’t gasthuis, als de bedelaars malkanderen met luizen werpen.
Maar waarom zegt men van ymand, die licht om een beuzeling gram word: Hem loopt een luis over de lever? Zoude dat ook wel niet gebeuren aan ymand die deze spreekwoorden leest, en niet luis-gezind is?