Dus beschryven de Zeeuwen een smoordronken mensch. De zin is, hy heeft zo weinig reden, of weet zo weinig van zich zelven, als een stoel. ’t Is dan, Hy weet van Teeuwes noch van Meeuwes.
Dus is hy zo dronken als een beest, die geene redelykheid heeft behouden, en zelf erger dan een beest, ’t geen maar voor zynen dorst drinkt.