Die gelykenis past men schertzende toe op verwaande geerngrooten, die zich inbeelden dat zy wat groots wat wonders zyn, en op eene beuzeling zich verhovaardigen. Doch wat verheft zich een aardworm? De verhevenste throon van den grootsten Wereldvorst, staat maar als op een spaantje van Gods voetbank.
Ziet Jes. 14: 11-.