Naamelyk om zig van de tweede te bedienen, wanneer de eerste hem mogt begeven. Dit word toegepast op ymand, die meer middelen heeft dan een.
Zo zegt men: Hy heeft meerpylen op zyn koker. Hy is voor geen een gat te vangen. ’t Is een arme muis, die maar een hol heeft. Maar wat baaten twee stoelen, als men tusschen die beide in de asch zit? Men zegt van eenen leugenstoffeerder: Hy schiet met de leugenpees. Doch daar toe is zelf eene pees te veel.